Inundaties
De inundaties ter bescherming van Holland en de vesting Heusden betekenden dat landerijen onder water kwamen te staan en daarmee verlies aan inkomsten. In Oudheusden, Elshout, Herpt en Hedikhuizen stond in 1672 het land tussen de vijf en zes voet (ongeveer 1,5 meter) onder water. In 1673 was de onderwaterzetting allerminst verholpen: grote delen van het land, huizen en wegen stonden nog onder water en het land kon niet worden bewerkt. In eigentijdse bronnen komen de desastreuze gevolgen van de inundaties als volgt naar voren: "de koorenschare, hopschare als andere vruchten voor het meeste sijn vernieticht ende bedorven alsmede de hopstruijcken, houtwasschen, boomgaerde ende andere plantagien sijn verot ende gestorven". De bevolking verviel door de inundaties tot grote armoede en sommige ingezetenen zagen zich zelfs genoodzaakt om zich "te begeven in oorlooge [dienst te nemen], omme van levens middelen versien te werden". Ook werkten getroffen inwoners, al dan niet gedwongen, aan de fortificaties.
Belastingen en (gedwongen) contributies
Sommige dorpen in de Langstraat, waaronder de zes Zuid-Hollandse dorpen (Besoyen, Sprang, Capelle, Waspik, Raamsdonk en 's Gravenmoer), wisten het voor elkaar te krijgen om onder bepaalde voorwaarden neutraliteit te verkrijgen en hoefden daarom niet onder de wapenen te gaan. Een van deze voorwaarden was dat de jaarlijkse belasting aan de Staten van Holland gehandhaafd bleef. Uiteindelijk pakte dit slecht uit voor de bewoners, want met de komst van de Fransen dienden zij belasting af te dragen aan zowel de Fransen als de Staten van Holland. Van de dorpen Drunen en Vlijmen is bekend dat het dorpsbestuur zich diep in de schulden moest steken om de Franse oorlogsbelastingen te kunnen betalen. Ook andere dorpen raakten op deze manier diep in de schulden en zouden daar nog vele jaren last van hebben.
Daarnaast moesten er ook andere "contributies" geleverd worden zoals hooi, koren, paarden, haver, hout en arbeid. Vanuit de dorpen Veen, Wijk, Aalburg, Heesbeen, Doeveren, Genderen, Drongelen, Babyloniënbroek, Eethen en Meeuwen en Drunen weten we dat zij grote hoeveelheden palissades (palen) moesten leveren voor de versterking van Heusden en de omliggende forten, een vergoeding was er niet. Ook moesten de inwoners gedwongen en onbetaalde arbeid leveren aan de versterkingen. Over de dorpen Nieuwkuijk, Onsenoort en Vlijmen zijn gelijksoortige verhalen bekend.
In een aantal dorpen werd eten gevorderd door de Staatse troepen en de Spaanse hulptroepen. Spaanse cavaleristen en de regimenten "van de baron de Feu, ende Grave van Floddrop" werden voor het gehele zomerseizoen ingekwartierd bij de lokale bevolking. Hierbij werd fourage, kost en drank afgeperst. Inwoners werden zelfs gedwongen om aan Spaanse officieren "te moeten geven 5, 6, 7, 8 ende 10 guldens", ondanks de regeringsvoorschriften van de Staten van Holland en West-Friesland die dit verboden.
In de zomer van 1673 passeerden de Staatse en Spaanse hulptroepen de dorpen nogmaals en aten daar alles op wat nog was overgebleven, "solcx dat veele daer door soo arm geworden sijn, dat geen broot en hebben om te eeten, noch clederen omme haere naeckte lichamen te bedecken, in voegen dat geschapen staet dat seer veele desen aenstaende wintertijt van armoede ende gebreck sullen moeten vergaen". Dit is wellicht enigszins aangedikt, maar maakt wel duidelijk dat de bevolking niet alleen te lijden had van de Franse legers maar ook van de "eigen" soldaten. Dit gegeven maakt het geringe enthousiasme van de boeren voor de Staatse zaak en de inundaties, blijkende uit bijvoorbeeld de sabotage van de inundaties, beter invoelbaar.
Plundering en fysiek geweld
De Franse staatsman François Michel Le Tellier (1641-1691), markies van Louvois, gaf zijn ondergeschikten de opdracht om tijdens de campagne in de Republiek "zo veel mogelijk te verbranden. Je moet gehele dorpen platbranden". In het Land van Heusden en Altena en de Langstraat werd zeker gehoor gegeven aan deze opdracht, door de Franse troepen maar verrassend genoeg soms ook door de Staatse troepen.
In de voorbereidingen op de Franse aanval nam de commandant van de schans bij Engelen drastische maatregelen. Om visueel contact te kunnen onderhouden met de troepen op fort Crèvecoeur trokken in de avond van 12 juli 1672 zijn soldaten met brandende fakkels Engelen binnen. In een mum van tijd stond het halve dorp in lichterlaaie, een groot aantal huizen werd volledig in de as gelegd. Alleen de kerk en twee huizen bleven gespaard. De operatie was zinloos omdat kort daarna de Franse maarschalk Turenne (1611-1675) het fort Crèvecoeur innam en het gebied onder Franse heerschappij bracht.
Op 10 juli 1672 arriveerden er 2000 Franse ruiters in Wijk en omgeving, waar ze twee dagen en een nacht lang bleven. Ze beroofden de ingezetenen van hun meubels, koren en gras, en namen enkele personen gevangen en staken de belangrijkste huizen in het dorp in brand. In de dorpen ten zuiden van Heusden was de situatie niet beter. Toen de Fransen op 12 juli 1672 er niet in slaagden Heusden in te nemen, bekoelden zij hun woede door Heesbeen, Doeveren en Herpt te plunderen.
Vlijmen was grotendeels verlaten en de inwoners waren al gevlucht toen de Franse troepen er rond 15 juli verschenen. De Fransen sloegen voor ongeveer tien dagen een kampement op. Een grote troepenmacht streek neer in de polders tussen Vlijmen, Bokhoven en Engelen en van daaruit plunderden ze Vlijmen en de omgeving. Het merendeel van de paarden, de koeien en de fourage voor de dieren namen zij mee; daardoor kwamen ’s winters de overgebleven dieren te overlijden door een gebrek aan voedsel. De deuren, de zolderbalken en vensters van de huizen werden gebruikt als brandhout, ook de kerk werd grotendeels verwoest. Met "sware brantschattinge" (dreiging met brandstichting die af te kopen was met een som geld) werden grote sommen geld afgeperst en naderhand waren de Vlijmenaren volgens tijdgenoot Peter van den Dungen "zo arm … als een kerkerat. Ze beschikken alleen nog over de kleren die ze aan hebben".
Boerenkracht
Hoewel de bevolking ontzettend veel te lijden had, onderging zij dit niet lijdzaam. Op diverse manieren probeerde zij op te komen voor haar eigen belang. Een manier om dit te doen was het indienen van declaraties voor gemaakte kosten of het aanvragen van vergoedingen ter compensatie van tegenvallende inkomsten. De gemeenterekening van de vesting Heusden voor het jaar 1672 laat zien dat er diensten vergoed werden die te maken hadden met de oorlogssituatie. Voorbeelden zijn: het herstel van de weg tussen Oudheusden en Elshout, arbeid om het water uit de Maas beter te kunnen inlaten, en het vervoer naar Woudrichem van twee "pagiers" (waarschijnlijk: schildknapen) van de prins van Oranje die ziek waren geworden bij het bezoek van de prins aan Heusden en daardoor hun heer niet direct hadden kunnen volgen.
Ook geleverde goederen werden door het stadsbestuur betaald. Zo werd het bier voor bij het werk aan de borstwering en het "stroo om soldaten op te leggen" door het stadsbestuur vergoed. Door de oorlog werd de helft van de beloofde pacht van onder andere de dorpen Herpt, Hedikhuizen en Haarsteeg kwijtgescholden en kreeg de pachter van het bleekveld een schadevergoeding omdat het veld door de inundatie onder water was komen te staan.
Sommige boeren kwamen op een actievere manier voor hun belangen op door de gestelde inundaties te saboteren. Begin augustus 1672 staken zij een dam in de Oude Maas bij Vrouwkensvaart door. Omdat hiermee het wegvallen van de verdedigingslinie dreigde, trad de militaire leiding streng op. Kritieke punten zoals de sluis bij Doeveren en de dam bij Vrouwkensvaart werden bewaakt.
Ook zien we het eigen initiatief van de plattelandsbevolking terug in de mobilisatie van burgerwachten. Zo organiseerden de zes Zuid-Hollandse dorpen de bewapening van hun burgers zodra ze hoorden dat de Fransen langs zouden komen om belastingen op te halen.
Conclusie
Dit artikel geeft een indruk van de verschillende vormen van de rampspoed voor de bewoners van het Land van Heusden en Altena en de Langstraat tijdens het Rampjaar van 1672. Wat opvalt is de lange nasleep van het Rampjaar, zo bleven sommige landerijen nog jaren geïnundeerd. Voor deze streek behoren het Rampjaar en de nasleep ervan tot de zwaarste jaren uit haar geschiedenis en kan er daarom beter worden gesproken van een meervoud van Rampjaren in plaats van één Rampjaar. Dit artikel laat ook zien dat de bevolking op diverse manieren het initiatief nam om haar rampspoed te kenteren, ook al waren ze toch vooral overgeleverd aan de machtigere partijen van hun tijdsgewricht. Het Land van Heusden en Altena en de Langstraat waren niet uniek in hun misère; ook in bijvoorbeeld de Meierij van 's-Hertogenbosch, Klundert, Geertruidenberg en Grave kreeg men te maken met de rampzalige gevolgen van het Rampjaar.
Bronnen
Gruben, R., e.a., Bijzonder Bokhoven, historie van Zeven Straten aan de Maas, Bokhoven, 2004.
Mansel, P., Lodewijk XIV. Koning van de wereld, vert. Conny Sykora e.a., Amsterdam, 2019.
Rosendaal, J., “De Langstraat rondom het rampjaar 1672”, De Klopkei (jrg. 13, nr. 2, 1989) 15-20.
Van der Beek, M., en A. Scheffers, “Hoe de Munt de Munt werd! Geldproductie in Amsterdam 1672-1673”, in: Ons Amsterdam (nr. 62, 2010). https://onsamsterdam.nl/hoe-de-munt-de-munt-werd (geraadpleegd 4 januari 2022).
Van Opzeeland, B. en S. Koenis, "Heusden in het Rampjaar 1672", in: J. Knegtel en J. Cuijpers (red), Rampjaar of jubeljaar? Brabant in 1672-74, Tilburg en Woudrichem, 2022.
Rijksarchief Zuid-Holland, Archief Staten van Holland en West-Friesland, inv.nr. 1405. Minuten van uitgaande missiven van de Staten, octrooien, appointementen, commissien, instructien etc., 1 juli 1672-31 december 1672, Circulaire van de Staten aan de gouverneurs en commandeurs van Crevecoeur, Heusden, Woudrichem en Niervaert houdende opdracht om verspieders naar de vijandelijke troepen te zenden, 12 juli 1672.