Herbewapening en de Koude Oorlog
In het begin van de Koude Oorlog was het gevaar van een gewapend conflict met de Sovjet-Unie volgens de Nederlandse strijdkrachten en de politiek zeer reëel. In feite wérd er in Korea op dat moment al gevochten. Als lid van de NAVO was Nederland verplicht om het leger en de luchtmacht sterk uit te breiden ter verdediging tegen de gevreesde Russische invasie. Al die nieuwe dienstplichtigen moesten natuurlijk ergens worden ondergebracht en militaire training krijgen. Bovendien was er ruimte nodig om nieuw materieel te gebruiken en te testen: antitankgeschut met een groter bereik, moderne straaljagers en bommenwerpers van Amerikaanse makelij.
De Nederlandse strijdkrachten maakten daarbij graag gebruik van natuurgebieden: bos en heide. Vanaf 1948 waren bijvoorbeeld de Loonse en Drunense Duinen in gebruik als militair oefenterrein, na akkoord met de eigenaar, de vereniging Natuurmonumenten. In de provincie Noord-Brabant waren de strijdkrachten prominent aanwezig in het landschap, met nieuwe kazernes, militaire oefeningen en nieuwe luchtmachtbases met straaljagers. In die context staat het besluit in 1952 om een nieuwe legerkazerne voor drieduizend man in Ossendrecht te bouwen en om in de buurt in de Brabantse wal voor militaire doeleinden een aantal landgoederen te onteigenen. De Groote Meer en de Putse Moer in de omgeving waren wel als natuurreservaten aangewezen, maar die bescherming zou voor de strijdkrachten natuurlijk vervallen.
De natuurbeschermingsbeweging in Nederland was in die tijd niet per se tegen militair gebruik van natuurgebieden. Bij dreigend oorlogsgevaar was het logisch dat de landsverdediging voorrang kreeg. Er kon alleen kritisch worden nagevraagd waarom het ene terrein werd gebruikt en het andere niet, of waarom de strijdkrachten niet vaker in het buitenland oefenden. En soms was het mogelijk om militaire terreinen een deel van het jaar open te stellen voor recreatie. Dat was een geschikt compromis en een mooi resultaat van de dialoog met het ministerie van Oorlog.
Belgische informatiekanalen
Waarom koos de Nederlandse natuurbeschermingsbeweging er in februari 1952 dan voor om een punt te maken van de natuurgebieden tussen Putte en Ossendrecht? Dat had veel te maken met de manier waarop de beweging te horen kreeg van de militaire plannen. De communicatie liep namelijk niet via Den Haag, tussen de ministeries van Oorlog en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW), maar via contacten in Brussel. De landgoederen bij Ossendrecht waren privé-eigendom van een vijftal rijke Belgische staatsburgers. Toen deze eigenaars bericht kregen van de aanstaande onteigening, protesteerden zij bij de Nederlandse ambassadeur in Brussel en bij de vooraanstaande Belgische natuurbeschermer Victor Van Straelen (1889-1964), die op hun beurt Pieter Gerbrand van Tienhoven (1875-1953) in Amsterdam inseinden. Van Tienhoven was op dat moment nog voorzitter van Natuurmonumenten en een centrale figuur in de Nederlandse natuurbescherming.
De belangrijkste overweging voor de Belgische natuurbeschermers was dat het militair terrein zou grenzen aan de Kalmthoutse Heide, direct aan de Belgische kant van de grens. Dit heidegebied was pas in 1941 geklasseerd als beschermd natuurgebied. De Vereniging voor Natuur- en Stedenschoon in Antwerpen hechtte grote waarde aan het behoud van de heide en reageerde dan ook geschokt op de Nederlandse plannen. De Belgische natuurbeschermers hadden hun Nederlandse geestverwanten altijd als groot voorbeeld gezien, en nu zou de rust in “het Nederlandse deel van de Kalmthoutse Heide” ernstig worden verstoord door militaire activiteiten?
Methoden: internationalisering
Eén belangrijk kritiekpunt was de nationaliteit van de eigenaars. Hadden de Nederlandse militaire autoriteiten het misschien juist op de Belgen voorzien, omdat Nederlandse gedupeerden in andere gebieden in Noord-Brabant misschien de publieke opinie zouden inschakelen? Dat verwijt dook op in de Belgische pers en was reden voor de Belgische regering om haar ambassadeur in Den Haag navraag te laten doen.
De Nederlandse natuurbeschermingsbeweging speelde intussen handig in op de ‘internationalisering’ van de kwestie. Tweede Kamerlid Marinus van der Goes van Naters (1900-2005, Partij van de Arbeid, PvdA) diende op 22 februari 1952 Kamervragen in. Daarin wees hij erop dat de militaire plannen in België “grote beroering” hadden gewekt. Bovendien was volgens hem juist op de Kalmthoutse Heide het eerste grensoverschrijdende “Benelux-natuurreservaat” gepland. Die prille “Benelux-samenwerking” op natuurbeschermingsgebied, die tot dat moment trouwens geheim was gehouden, werd nu wreed verstoord. Met andere woorden: Van der Goes gebruikte de repercussies in België en de Benelux-dimensie als manieren om de terreinen bij Ossendrecht hoger op de politieke agenda te krijgen.
Die strategie ging echter helemaal niet op. De ministers van Oorlog, van Buitenlandse Zaken en van OKW stuurden al op 12 maart hun antwoorden op de Kamervragen. Er was geen sprake van gerichte benadeling van Belgische onderdanen: ze hadden evengoed als Nederlanders recht op financiële compensatie. Bovendien was er geen sprake van aantasting van de Kalmthoutse Heide aan de Belgische kant van de grens. Daarmee was de zaak voor de ministers afgedaan. Intern gaven ook de Nederlandse natuurbeschermers al in februari aan dat het een verloren zaak was.
Methoden: compromis of confrontatie
Het is hier belangrijk om te overwegen welke strategie de Nederlandse natuurbeschermingsorganisaties hier hanteerden. Natuurmonumenten, de overkoepelende Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming en het ministerie van OKW accepteerden in principe de wens van de strijdkrachten voor nieuwe militaire oefenterreinen. Ze konden alleen onderhandelen, het compromis zoeken, alternatieve terreinen suggereren, en hopen dat ze een volgende keer wel konden rekenen op de goodwill van de militairen. Dat gebeurde bijvoorbeeld later in 1952. De vliegbasis Woensdrecht moest worden uitgebreid met een startbaan van drie kilometer voor moderne straaljagers. De Contact-Commissie protesteerde en wees erop dat de natuurbescherming net een “belangrijk offer” had gebracht door het opgeven van de Kalmthoutse Heide, maar de Stichting Ons Landschap in Roosendaal koos een andere strategie. Ze ging in overleg met de militaire autoriteiten om nog invloed te kunnen uitoefenen op de precieze ligging van de startbaan.
De Belgische natuurbeschermers hanteerden intussen een heel andere benadering. Ze hadden geen beste verstandhouding met hun eigen autoriteiten en kozen ook in dit geval voor de confrontatie. De Vereniging voor Natuur- en Stedenschoon gaf op 13 februari 1952 een persconferentie, waarin ze geen spaan heel lieten van het “misplaatste optreden” van de Nederlandse regering en militaire autoriteiten. Ook het hele systeem van georganiseerde natuurbescherming in Nederland kreeg kritiek. Dat laatste schoot Van Tienhoven in het verkeerde keelgat. Hij schreef op 22 februari een vermanende brief aan de Antwerpse vereniging, waarin hij aangaf dat het gebruikte taalgebruik “meer kwaad dan goed” had gedaan. Er volgden nog enkele brieven vol verwijten en verdachtmakingen over en weer tussen België en Nederland, terwijl Van der Goes deze “vormkwestie” probeerde te sussen.
Conclusie
In het conflict over de militaire terreinen tussen Putte en Ossendrecht was de belangrijkste spanning eigenlijk niet die tussen Defensie en de natuurbeschermingsbeweging. De Nederlandse natuurbeschermers verzetten zich tegen de onteigening van dit natuurgebied en maakten dankbaar gebruik van de opwinding in België om hun argumenten meer gewicht te geven. Maar uiteindelijk namen ze hun verlies en probeerden ze vooral om de dialoog met de strijdkrachten gaande te houden, in de hoop om een volgende keer misschien wél invloed te kunnen uitoefenen. De eigenlijke tegenstelling was hier tussen de Nederlandse en Belgische natuurbeschermingsorganisaties, die elkaars strategie niet konden waarderen.
De droom van de natuurbeschermers van 1952 over een grensoverschrijdend natuurreservaat is in 2001 uitgekomen. Het Grenspark Kalmthoutse Heide heeft aan Nederlandse kant de status van Nationaal Park gekregen. Het is echter belangrijk om te bedenken dat de geschiedenis achter de bescherming van dit gebied minder harmonieus verliep en zelfs directe conflicten vertoonde tussen Nederlandse en Belgische natuurbeschermers.
Bronnen
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, Archief Contact-Commissie, inv.nrs. 40, 41, 91.
Nationaal Archief, Den Haag, Archief Voorlopige Natuurbeschermingsraad, inv.nrs. 4, 14.
Stadsarchief Amsterdam, Archief Natuurmonumenten, inv.nrs. 47, 1373, 2137, 2404, 2432.
Dit project heeft financiering ontvangen van het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020 van de Europese Unie onder Marie Skłodowska-Curie subsidieovereenkomst nr. 832350.