Onderwijzer
Jan Vriends studeerde op het internaat van de broeders in Maastricht, waar hij in 1919 zijn onderwijzersdiploma behaalde. Hier legde hij de basis voor al zijn latere activiteiten: hij moest vaak in het openbaar lezen, speelde hoofdrollen in stukken van Vondel en trok er de Limburgse natuur in. Na deze rijke en brede vorming gaf hij drie jaar les op een lagere school in Den Haag. Daar verkende hij de duinen met hun flora en fauna.
In april 1924 keerde hij terug naar Helmond. Hij hielp thuis in de slagerij van zijn vader en gaf les in Mierlo-Hout. In 1929 werd hij in Bakel benoemd als onderwijzer van de eerste klas en in 1933 bouwde hij daar zijn eerste huis 'Het Zand'. Toen dit in 1936 tot de grond toe afbrandde, herbouwde hij op de bestaande en uitgebreide fundamenten zijn later bij velen bekende huis 'De Ooievaar'.
In de jaren dertig studeerde hij Nederlands en biologie, maar schreef hij ook de meeste van zijn boeken over de levende natuur. Zijn pen vond in die periode van zijn leven weinig rust, gedreven als hij was om zijn inzicht en liefde voor de natuur over te brengen op zijn lezers.
Gods wondere natuur
Zelf was hij een belezen man; bij zijn dood telde zijn persoonlijke bibliotheek meer dan veertig meter. Hij las en kende al die boeken. Vaak vertelde hij op welke bladzijde je iets kon vinden. Hij las in een onvoorstelbaar hoog tempo, duldde geen slecht Nederlands en haalde in één oogopslag een fout uit een tekst. Zijn vrouw, Cornelia ('Cor') Sanders, was toen al de stimulerende kracht in zijn leven. Korte tijd publiceerde hij zelfs onder haar naam in tijdschriften en kranten.
Al in 1932 schreef hij drie leesboekjes voor de jeugd onder de titel Uit Gods wondere natuur. Hij schreef artikelen over de natuur voor de zondagskrant van de Maasbode, die in 1933 in boekvorm werden uitgegeven onder de titel Met kijker, camera en loupe. In 1935 kwam Dier en plant van dichtbij bekeken uit. In 1937 verscheen wat hij later zelf zijn belangrijkste werk noemde, De Ooievaar. Hij droeg het op aan zijn vriend en huisarts de Peeldokter en schilder Hendrik Wiegersma, "in wiens veilige hand de geboorte van onze zonen zo gelukkig verliep". Hij had vier zonen, van wie de jongste, Guido, overleed in 1942, bijna een jaar oud.
In 1937 werd hij gevraagd twee deeltjes te schrijven in de natuurserie De Schijnwerper. Het werden Langs de vloedlijn en In de stilte der bossen. Een jaar later verschenen van zijn hand Vogels gaan en komen en In riet en waterland. Rond 1940 verschenen De polder in de seizoenen, De akker door het jaar, Het leven van de bruine heide en Lief en leed in het loofbos. Al deze boeken worden tot op de dag van vandaag gelezen en verzameld door natuurliefhebbers.
Veel bekendheid in de natuurhistorische wereld verwierf Jan Vriends met de veertigdelige natuurreeks Wat leeft en groeit, uitgegeven bij Het Spectrum te Utrecht. Samen met Rinke Tolman verzorgde hij van 1939 tot 1952 de redactie. Zelf schreef hij in deze reeks Vogels in de lage landen en Vogels in het dennenbos.
Geboren organisator
In 1934 richtte hij het tijdschrift De zwerver in Gods vrije natuur op, een rooms-katholiek tijdschrift voor natuurhistorie, folklore, buitenleven en sport. Hij verzorgde de redactie tot de Kultuurkamer in 1942 het verder verschijnen onmogelijk maakte. Zo stopte hij vrij plotseling tijdelijk met schrijven. Zijn huis 'De Ooievaar', werd een halve boerderij. Tientallen onderduikers passeerden daar op zoek naar een onderduikadres en sommige bleven er voor langere of kortere tijd. Om voor al deze mensen aan eten te komen waren bonkaarten nodig en daarbij kwamen zijn relaties met uitgeverijen goed van pas.
Maandelijks reisde hij of zijn vrouw naar uitgeverij Het Spectrum in Utrecht om distributiebonnen op te halen. Deze verborg hij in een daarvoor uitgehold boek met de toepasselijke titel Dit geheim is groot, dat hij in de trein zogenaamd las. Toen er in Bakel piloten neerkwamen, zette de bevolking fietsen achter zijn huis met de enkele mededeling: "Meester, die zulde ge wel nodig hebben!". Voor de Engelse soldaten, die na de oorlog zijn huis als hoofdkwartier gebruikten, fungeerde hij als tolk en hij trok met hen de bossen in om achtergebleven Duitse soldaten op te sporen.
Uit vele activiteiten blijkt dat hij naast een bezielend schrijver ook een geboren organisator was, die steeds de juiste mensen wist aan te trekken en te motiveren. Hij organiseerde in 1939 de Willibrordusfeesten in Bakel, met een optocht waarin alle dorpsbewoners en alle paarden uit het dorp meeliepen. Vele hoogwaardigheidsbekleders, waaronder de aartsbisschop van Utrecht, kwamen ervoor naar Bakel.
In 1947 schreef en organiseerde hij het 'Willibrordus openluchtspel' in Boxtel, waarin maar liefst 800 mensen meespeelden van de in totaal 1200 medewerkers. De regie was in handen van Kees van Iersel, ondersteund door Leen Timp. De wereldomroep verzorgde de muziek. In Helmond gebruikte hij het kasteel als achtergrond en vulde het hele voorplein met een massaspel.
Daaraan voorafgaand was op zondag een optocht met ridders door de stad getrokken. Voor de school in Helmond organiseerde, regisseerde en grimeerde hij de door hem geschreven versie van de Vos Reinaarde en zijn vrouw maakte de kostuums voor 50 leerlingen. In eigen regio jureerde, adviseerde en stimuleerde hij vele amateurtoneelgezelschappen en zat jaren in de filmkeuring.
Geen droge weetjes
In 1947 startte zijn loopbaan als biologieleraar in het middelbaar onderwijs. Eerst in Helmond aan het Carolus Borromeus College, vervolgens aan kweekscholen in Eindhoven en tenslotte tot 1968 aan de Rijks-HBS in Helmond en in Tilburg. Waar hij sprak, les gaf of examineerde drukte hij zijn stempel op het onderwijs. Als rasechte veldbioloog verwierp hij het van buiten leren van droge weetjes. Daarvoor in de plaats bracht hij verwondering en samenhang. Nog in 1981 kon oudleerling Dries van Agt bijna woordelijk de leerstof navertellen, die hij destijds geleerd had.
Enthousiast verteller als hij was, had hij aan lesgeven niet genoeg. Hij sprak voor radio en televisie over hoe hij de natuur zag en begeleidde honderden excursies door de Peel. 's Avonds en in de weekenden gaf hij meer dan duizend lezingen. Hij bezat de gave om een zaal te boeien; ademloos luisterden zijn toehoorders naar wat hij vertelde. Als geen ander kon hij duidelijk maken hoe dieren en planten leefden, wat ze deden en waarom ze onmisbaar en nuttig waren als radertje in een levensgemeenschap en soms een noodzakelijke prooi moesten zijn om andere dieren te laten voortbestaan.
Na zijn pensionering in 1968 bleef Jan Vriends niet stilzitten. Een grote droom moest nog verwezenlijkt worden, het stichten van een eigen museum, dat nog in lengte van jaren kennis over en liefde voor de levende natuur dicht bij de mensen zou brengen. Hij vond in Asten een geschikte lokatie en een enthousiaste burgemeester. In 1972 kreeg hij de beschikking over een leegstaande boerderij, die hij met behulp van MTS-leerlingen uit Helmond om wist te bouwen tot een bezoekerscentrum. Tevens werd de Stichting 'Natuurstudiecentrum Jan Vriends' opgericht.
In 1974 werd de boerderij met een fikse steun van het Prins Bernhard Fonds en de gemeente Asten geheel gerenoveerd en uitgebreid. Op 13 juni 1975 opende Z.K.H. Prins Bernhard het miljoenen complex. Na zeven jaar hard werken was zijn droom verwezenlijkt. Tienduizenden mensen bezochten jaarlijks zijn museum. Ze kwamen kijken, maar vooral luisteren hoe hij vertelde, waarom een egel vlooien moet hebben, waarom een boze wolf nuttig is en het eerste kievitsei ook wel eens geraapt mag worden.
In 1979 trok hij zich terug uit de dagelijkse zorg voor zijn museum en bleef thuis bij zijn vrouw die verzorging nodig had. Hij overleed na een kortstondig ziekbed op 8 september 1992, bijna 91 jaar oud.
Bronnen
De Groot, G., "Johannes Antonius (Jan) Vriends, 11 november 1901 - 8 september 1992", in: Vogeljaar: tijdschrift voor vogelstudie en vogelbescherming (jrg. 41, nr.3), 103-105.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 3, Amsterdam/Meppel, 1995.