De eerste reis van missionaris Jan de Jong naar China

Pater Jan de Jong met zijn reisgenoten in China

Pater Jan de Jong met zijn reisgenoten in China. (Bron: Delpher, Annalen der Missionarissen van Sparrendaal, jrg 7, 1907)

Brabantse missionarissen werden naar alle hoeken van de wereld gestuurd. In 1906 vertrok pater Jan de Jong uit Made naar Kansou in China. Aan de hand van zijn brieven leren we meer over de reis die een missionaris moest maken, voordat hij op zijn bestemming arriveerde.

Familie De Jong

Johannes Adrianus de Jong (1877-1961) was het derde kind uit een Mades bakkersgezin dat, behalve beide ouders, uiteindelijk uit zes kinderen (vier jongens, twee meisjes) zou gaan bestaan. Een familie uit de Madese middengroepen: zeker niet rijk, maar van absolute armoede zal ook geen sprake geweest zijn. Een waarschijnlijk goed katholiek nest: heeroom Adrianus de Jong was van 1891 tot 1921 pastoor te Wouwse Plantage. 

Op 24 september 1898 vertrok Jan op twaalfjarige leeftijd naar het Bossche kleinseminarie Beekvliet te St. Michielsgestel. Na de succesvolle voltooiing van deze studie vervolgde hij zijn opleiding op het groot seminarie te Haaren. Daar werd hij nog eens gedurende zes jaren gevormd voor het priesterschap.

In 1903 werd Jan de Jong te Nuland door de bisschop van ’s-Hertogenbosch Mgr. Van de Ven (1834-1919) tot priester gewijd. In Brabant moesten jonge priesters toen jarenlang wachten voordat ze voor een serieuze positie in een parochie in aanmerking kwamen. Net zoals een aantal andere “koergenoten” sloot hij zich aan bij een missieorde, in zijn geval de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria, Congregatio Immaculati Cordis Mariae, oftewel de paters van Scheut. 

Na zijn noviciaat volgde zijn professie op 8 september 1904. Na een kort leraarsambt te Vught, vertrok hij in 1906 voor deze orde naar een missiepost te China.

Aan de hand van brieven die hij voor de Annalen van Sparrendaal schreef, kunnen we zijn reis en verblijf aardig volgen.

De eerste brief over de reis van missionaris Jan de Jong

De eerste brief over de reis van missionaris Jan de Jong. (Bron: Delpher, Annalen der Missionarissen van Sparrendaal, jrg 6, 1906)

 

Vertrek vanuit Brussel

Is de afstand Brussel-China tegenwoordig binnen 24 uur te overbruggen, pater Jan de Jong begon op 10 september 1906 aan een reis die drie maanden zou gaan duren.

Samen met zeven andere paters van Scheut trok hij dat najaar naar missiegebieden in China en Mongolië. Jan was met Alphons van Haute uit Cortemarck (bisdom Brugge) onderweg naar de prefectuur Kansou, een provincie ver in het binnenland van China.

Uit de drie brieven die Jan over deze reis schreef, blijkt dat het voor hem een echte ontdekkingsreis werd. Hij maakte niet alleen kennis met andere landstreken en een ander klimaat, maar ook met personen, normen en gewoontes waar hij vooraf geen enkel besef van had. Een cultuurschok waarop men hem tijdens zijn noviciaat misschien wel had voorbereid, maar die in de praktijk heftig moet zijn uitgevallen.

Hoewel hij toch als twaalfjarige jongen - door zijn vertrek naar het seminarie - gewend moet zijn geweest een vertrouwde omgeving te verlaten, zijn afscheid uit Brussel viel hem al zwaar.

"Goddank dat het harde ogenblik thans voorbij is waarop ik afscheid nam van al mijn dierbaren. Ja waarlijk, Goddank! Want hard was het, harder dan ik mij ooit had voorgesteld. 

Tegen de avond van de 10e september, knielden wij, missionarissen voor Ortos en Kansoe, neder aan de voet van het altaar in onze kapel te Scheut en hieven, deze en gene met onvaste stem, het 'Ave Maris Stella' aan, om Maria’s bescherming over onze zo lange reis af te smeken. 

En daarna klonk het blijmoedig en gesterkt: Procedamus in pace!... Vooruit!... In nomine Domini!..."

Vertrokken de missiepaters naar Congo meestal per boot vanuit Antwerpen, de Chinagangers werden op een Brussels station op de trein gezet. Waarschijnlijk al laat in de avond werd direct de slaapcoupé opgezocht, want over zijn tocht door Wallonië, Luxemburg en Duitsland vernemen we niets. Wel over het de andere ochtend al bereikte Zwitserland. Verrukt schrijft hij over het voor hem onbekende berglandschap.

"Die hemelhoge bergen met hun sneeuwige kruinen, dat schitterende, dat verblindende licht der morgenzon, die woest-onstuimige bergstromen, welk hun kristallen wateren, klaterend en spattend en parelend langs de rotswand, al schuimend werpen in bekoorlijk-lieve valleien; die gemoedelijke dorpjes, die zich zo vertrouwelijk aanleunen tegen de helling der bergen; die bevallige kerkjes, wier grijs-grauwe muren zo schuchter heen schemeren door het donkere woud."

Over Noord-Italië is hij minder te spreken. Wordt hier nog afgerekend met een bevolking die het in 1871 gewaagd had de paus zijn Kerkelijke Staat te ontnemen?

"een eentonige, sobere vlakte, met een schrale, magere oogst, met armoedige woningen, slordige en vuile bewoners."

De treinreis eindigt te Genua waar men nog kort de tijd krijgt enkele op het seminarie onderwezen kerken en Klassieke kunstwerken te gaan te bekijken.

 

Per schip naar China

In de middag wordt ingescheept op de Engelse oceaanstomer Prinses Alice. Samen met vierhonderd medepassagiers uit verschillende landen vertrekken de acht paters vanuit Genua aan hun bootreis naar het Verre Oosten. 

Hoewel gewoon tweede klas passagier, genieten zij toch enige voorkeurbehandeling. Ze krijgen een eigen ruimte toegewezen waar zij samen konden bidden en dagelijks de H. Mis konden opdragen.

"Om 2 uur in de namiddag van de 12e september zette onze Prinses Alice zich langzaam en statig in beweging. 'Daar gaat ie', zo dacht ik bij mijzelf, 'en ditmaal, man, niet voor niks.' Want nooit was ik nog langer op het water geweest dan van Geertruidenberg naar Den Briel. Tot zolang wij in het verre verschiet nog iets bespeurden van Genua, bleef ik op het bovendek.

Onze hofmeester is de beleefdheid zelve. Nog nauwelijks waren wij aan boord, of hij geleidde ons naar de Damessalon en stelde dat ter onzer beschikking van ’s morgens half 5 tot 7 uur voor onze godsdienstoefeningen en verder op de dag tijdens onze maaltijden; hij zelf wees ons, hoe de missionarissen van verleden jaar het altaar opsloegen en was ons zelfs daarbij behulpzaam. En toch is die goede man niet Katholiek, maar Protestant. Dagelijks leest een onzer de H. Mis, en de overigen ontvangen de H. Communie; dat is een heel voorrecht. Zondags is er om 6 uur in de morgen een H. Mis in de grote eetsalon der 2e klasse, welke alle R. K. passagiers kunnen bijwonen; een Dame uit Den Haag vooral komt trouw, zelfs op gewone dagen."

Onder zijn medepassagiers zijn nogal wat landgenoten op weg naar Nederlands-Indië, die net zoals de paters er maar het beste van maken.

"Iedereen is vriendelijk en voorkomend. Wij hebben onze vaste plaats op het bovendek aan de achtersteven. Daar zitten wij bijna de ganse dag, daar bidden wij Brevier, daar houden wij onze oefeningen, zodat men ons hoekje 'das Heiligthum' noemt.

Des avonds wikkel ik mij in mijn reisdeken, leg mij languit in mijn rietstoel, en slaap 'onder ’t ruim der sterrendaken', waar ’t vrij wat frisser is dan in de enge, dompige hut. 

Vaak hoor ik dan hier of ginds een vaderlands lied, op vaderlandse wijs, in de vaderlandse taal; en dat doet zo goed aan ’t Brabantse hart." 

Vaak hoor ik dan hier of ginds een vaderlands lied, op vaderlandse wijs, in de vaderlandse taal; en dat doet zo goed aan ’t Brabantse hart. 

Na een korte stop te Napels en de tocht door het Suezkanaal bereikt de oceaanstomer de Rode Zee. Voor pater De Jong het moment waarop hij het niet alleen steeds warmer krijgt, maar waar hij zijn Bijbelse geschiedenis op kan frissen.

"Doch groter nog was onze aandoening bij de aanblik dier woestijn, waarin een zo gewichtig brokstuk der gewijde geschiedenis werd afgespeeld; zie daarginds de berg Horeb, en vlak in zijn buurt de Sinaï, op wiens dubbele kruin eenmaal de Mozaïsche wetgeving plaatsvond, aan wiens voet, daar op die lange, brede vlakte, het joodse volk sprong en juichte om het gouden kalf."

Na weer een stop te Colombo (Aden wordt overgeslagen vanwege een daar heersende besmettelijke ziekte) bereikt men op 4 oktober Singapore. Met enige moeite moet hij daar afscheid nemen van een groot aantal Nederlandse medepassagiers en maakt hij voor het eerst kennis met Chinese bevolking.

"‘s avonds vóór onze aankomst had aan boord het feestelijk afscheidsmaal plaats ter ere der Hollanders, welke ons te Singapore zouden verlaten, om met een andere boot hun reis naar Batavia voort te zetten.

De andere morgen, bij onze aankomst in de haven, liet de Prinses Alice het anker vallen vlak naast de Van Riemsdijk van Batavia. Aan beider boord schetterden de heimsche klanken van het 'Wien Neerlands Bloed' en het 'Wilhelmus van Nassaue', dat wij allen staande, met ongedekt hoofd meezongen uit volle borst.

Het werd mij bepaald week om het hart; niet, dat ik werd meegesleept door de bekoorlijkheid der eigene stem: dat is me nog nooit overkomen! Doch ’t was me, alsof ik daar m’n afscheidsgroet bracht aan een goed stuk van 'Neerlands dierbren grond.' De gehechtheid aan den geboortegrond, zegt Ed. Drumont, grift zich in mensen hart als de naam, dien men sneed in het hout van den stam.

In de Chinese wijk van Singapore maakten wij ook voor het eerst kennis met de Chinezen; de eerste indruk is nu juist niet erg innemend: vreemde, gele, vieze snoetjes, verre van aardig doch ’t zal wel wennen."

De verdere zeereis naar Hongkong en daarna Shanghai verliep onstuimig door een tyfoon. In die stad werd afscheid genomen van zes medepaters die naar andere Chinese provincies vertrokken. 

"Ronduit beken ik, dat het mij angstig was om het hart en ik meermaals dacht aan mijn einde; ik nam de Rozenkrans in mijn hand, en legde mij in mijn stoel. Doch toen ik in de kortste keren tot tweemaal toe, met stoel en al, was omgesmeten, stond ik op en, mij vastklampend aan de verschansing, geerde ik langzaam stap voor stap naar de voorplecht."

Pater de Jong over de ravage van een tyfoon op Hong Kong

Pater de Jong over de ravage die een tyfoon achterliet op Hong Kong. (Bron: Delpher, Annalen der Missionarissen van Sparrendaal, jrg 7, 1907)

 

De bestemming bereikt

Of pater De Jong zich toen goed besefte nog lang niet op zijn bestemming te zijn en als 'landrot' nog een lange reis te gaan had? Zijn verdere reis landinwaarts zal hem zeker zo tegenvallen. Pas drie maanden na zijn vertrek uit Brussel is onze missionaris waar hij zijn moet. 

"Eindelijk dan, de 11e december, kwamen wij op onze bestemming en dankten de goede God voor de voorspoedige reis en de behouden aankomst. Sinds Nieuwjaar zijn wij volop bezig met de Chinese studie; ’t valt nog niet mee!

Ik eindig met de verklaring, dat ik 'fris en gezond ben als een visje in de Dommel', zoals wij op de Ruwenberg altijd moesten schrijven, ….op commando!"

De reis van Pater Jan de Jong naar China.

Brief over de aankomst van Pater Jan de Jong in China. (Bron: Delpher, Annalen der Missionarissen van Sparrendaal, jrg 7, 1907)

 

Bronnen

Regionaal Archief Tilburg, archiefnummer 2334, Bevolkingsregister Made en Drimmelen, geboorteregister 1877, aktenummer 48.

Regionaal Archief Tilburg, archiefnummer 2306, Bevolkingsregister Made en Drimmelen, inventarisnummer 016, blad 112.

Delahaye, A. e.a., Ste Gertrudis in het woud, Wouw, 1976.

Van den Berg e.a., Ideaal van mijn jeugd, honderd jaar Scheut in Nederland, Vught, 1999.

Annalen der Missionarissen van Sparrendaal, Missiën in China , Congo en Mongolië, verschenen tussen januari 1901 en 1950 (beschikbaar op Delpher.nl).