In Budel, het meest zuidoostelijke dorp van Noord-Brabant aan de grens met Limburg en België, had de vader van Antonius Mathijsen een boerenbedrijfje, hoewel zijn hoofdberoep chirurgijn was. In die tijd en plaats zal dat alle aspecten van de genees-, heel- en verloskunde hebben omvat. Het gezin Mathijsen-Bogaers bestond uit acht zoons - waarvan er twee op jonge leeftijd stierven - en twee dochters. Antonius was de vierde zoon. Toen hij 12 was, overleed zijn vader, 56 jaar oud.
Reeds als kind moeten Antonius en twee van zijn broers interesse hebben opgevat voor het vak van hun vader en een van hun overgrootvaders. Na het doorlopen van de lokale lagere school en vermoedelijk de Latijnse school te Weert volgde Antonius een medische opleiding in de ziekengasthuizen van Brussel en Maastricht. In 1827 - Mathijsen was toen 21 jaar oud - werd hij toegelaten als onbezoldigd kwekeling in het vierde (!) leerjaar aan 's Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen in Utrecht. Een jaar later reeds haalde hij het examen en werd hij benoemd tot Officier van Gezondheid der 3de klasse. Hij begon zijn loopbaan als militair geneeskundige bij het Regiment Zwitsers no. 32. Hierna werd Antonius Mathijsen geregeld overgeplaatst en bevorderd.
Tiendaagse Veldtocht
De in 1830 uitgebroken Belgische Opstand leidde tot zijn inzet bij een daadwerkelijke oorlog. Mathijsen was tijdens de expeditie naar België onder meer actief in de vesting Ieper en tijdens de Tiendaagse Veldtocht in augustus 1831 bij het mobiele leger. Hier maakte hij van nabij de gevolgen van de oorlog en het leed van de gewonden mee. Op 12 augustus 1831 werd hij overgeplaatst naar het Groot Rijks-Hospitaal te Utrecht. Hier lagen veel gewonden van de Tiendaagse Veldtocht.
Vanwege zijn deelname aan de oorlogshandelingen van 1830-1831 ontving Mathijsen, evenals alle andere betrokkenen, het Metalen Kruis. Deze onderscheiding was slechts de eerste van de vele die hem gedurende zijn leven ten deel zouden vallen. In 1833 volgde overplaatsing naar de garnizoens- en hospitaaldienst in Utrecht. Een jaar later kreeg hij de rang van Officier van Gezondheid der 2de klasse. In februari 1836 verliet Mathijsen de domstad, omdat hij was overgeplaatst naar het Regiment Huzaren nr. 6, gelegen in Zutphen. Vanuit deze stad promoveerde hij op 24 augustus 1837 tot doctor medicinae aan de Universiteit in Giessen (D.).
Het ontbreken van de vermelding van een dissertatie wijst er op dat Mathijsen uitsluitend een examen heeft afgelegd. Tot 1841 was dr. Mathijsen actief bij diverse legeronderdelen in Zutphen. In laatstgenoemd jaar werd hij overgeplaatst naar het garnizoen te Venlo. In dit stadje raakte hij bevriend met de lokale arts, dr. J.P.H. van de Loo, die later nog een belangrijke rol in zijn leven zou spelen.
Gipsverband
In 1849 volgde wederom een overplaatsing: Mathijsen verhuisde naar Haarlem. Hier was het, dat hij experimenteerde met de behandeling van beenbreuken met behulp van verbanden. Voortbordurend op vindingen van anderen en op grond van zijn eigen proefnemingen kwam Mathijsen eind 1851 tot de uitvinding van een gipsverband dat tegemoet kwam aan de toenmalige eisen van eenvoud, snelheid en veiligheid.
Zijn vinding was toepasbaar voor allerlei been- en andere botbreuken, zowel in de militaire als in de civiele praktijk. Vooral de toepassing van katoen in combinatie met het snel hard wordende, goed verkrijgbare en goedkope gips was een belangrijke verbetering ten opzichte van het tot dan toe veelgebruikte stijfselverband dat ruim een dag nodig had om hard te worden. Volgens de overlevering kreeg Mathijsen zijn gips onder meer van Budelse bouwvakkers die eveneens in Haarlem werkzaam waren.
Toen Mathijsen in januari 1852 met goed gevolg het examen voor Officier van Gezondheid der 1ste klasse aflegde, bracht hij de Utrechtse examinatoren tegelijkertijd op de hoogte van zijn vinding en demonstreerde hij zijn methode. In het medisch tijdschrift Repertorium van februari 1852 maakte Mathijsen zijn uitvinding voor het eerst door middel van een ingezonden brief wereldkundig.
De als bescheiden en terughoudend gekarakteriseerde doctor spreekt daarin over een "misschien niet onbelangrijke wijziging in het aanleggen der onbeweeglijke verbanden bij beenbreuken". In mei 1852 publiceerde Mathijsen zijn eerste brochure over de uitvinding: Nieuwe wijze van aanwending van het gips-verband bij beenbreuken. Eene bijdrage tot de militaire chirurgie. Nog datzelfde jaar verschenen publicaties van Mathijsens hand in enkele Franstalige medische tijdschriften in België en Frankrijk.
Van de Loo
De Inspecteur van de Geneeskundige Dienst van de Landmacht stelde vervolgens een commissie in om de waarde en doelmatigheid van het gipsverband te onderzoeken. In Nederland werden in de loop van 1852 verschillende succesvolle proeven genomen met de methode van Mathijsen. In België, bakermat van het stijfselverband, werd de vinding van Mathijsen eveneens aan een onderzoek onderworpen. De Belgische onderzoekscommissie oordeelde echter ongunstig over het gipsverband. Dit had vermoedelijk mede te maken met het gebrek aan voldoende gegevens.
Inmiddels was Antonius Mathijsen in december 1852 weer naar het garnizoen Venlo overgeplaatst. Hier vernam de doctor het slechte nieuws uit België. Medio 1853 verscheen het rapport van de Nederlandse onderzoekscommissie die onder meer concludeerde: "Naar ons inzien zal het gipsprocédé van den Heer Mathijsen als eene ware weldaad voor het menschdom in het algemeen moeten worden aangemerkt, terwijl het in het bijzonder van het uiterste gewicht belooft te zullen zijn voor de militaire practijk, vooral op het slagveld." De koning betuigde Mathijsen zijn bijzondere goedkeuring en tevredenheid en benoemde de doctor tot ridder van de orde van de Eikenkroon.
Ondertussen had zijn Venlose vriend, de arts Van de Loo, aangeboden om de bezwaren van de Belgische onderzoekscommissie te weerleggen door het geven van demonstraties met gipsmodellen. Mathijsen had hiermee ingestemd en vervolgens reisde Van de Loo België, Frankrijk en Duitsland af, waar hij veel succes oogstte. De activiteiten van Van de Loo hadden ook hun keerzijde. Een tweede Belgisch onderzoeksrapport (1854) roemde weliswaar de kwaliteiten van het gipsverband, maar stelde de uitvinding op naam van de heren Mathijsen en Van de Loo gezamenlijk. Later meende Van de Loo zoveel verbeteringen te hebben aangebracht, dat er in feite een nieuw gipsverband was ontstaan: het verband 'Van de Loo'. Tot zijn dood in 1883 bleef hij dit volhouden en bestreed hij Mathijsen in woord en geschrift.
Mathijsen erkende terecht de verdiensten van Van de Loo voor de bekendmaking en verspreiding van zijn uitvinding maar vocht hem verder in de openbaarheid nooit aan. De affaire beroerde de ingetogen Mathijsen echter wel degelijk. Het betekende een breuk tussen beide bevriende medici. Verdere publicaties over het gipsverband, die ook in het Frans en in het Duits werden vertaald, zorgden er echter voor de ware uitvinder bekend raakte en waardering ontving.
De tientallen blijken van dank namens buitenlandse overheden, militaire autoriteiten, medische instellingen, staatshoofden en de Paus moeten de introverte Brabander goed hebben gedaan. Bij gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Genootschap ter Bevordering van Natuur-, Genees- en Heelkunde in 1865 werd Mahijsen de gouden medaille van dit genootschap uitgereikt, een eer die ook zijn provinciegenoot en vakbroeder, de oogheelkundige dr. Frans Donders, te beurt viel.
Hall of fame
Dr. Antonius Mathijsen werkte tussen 1857 en 1860 te 's-Hertogenbosch bij de Geneeskundige Dienst van het daar gelegerde garnizoen en vanaf laatstgenoemd jaar in het militaire hospitaal van het garnizoen te Vlissingen. Hier werd hij in 1862 bevorderd tot Eerste Officier van Gezondheid der 2de klasse, de op twee na hoogste rang bij de toenmalige Militair Geneeskundige Dienst, overeenkomend met die van majoor.
Vijf jaar later werd Antonius Mathijsen aangesteld als directeur van het garnizoenshospitaal te Breda. Van hieruit werd hij "bij Z.M. besluit van den 22 Maart 1868 No. 7 ter zake van langdurige dienst op pensioen gesteld en het bedrag bepaald op ƒ 1300,- 's jaars en zulks onder toekenning van den rang van Eerste Officier van Gezondheid der 1ste klasse".
Na zijn pensionering bracht Mathijsen zijn laatste levensjaren door bij familie in zijn geboortestreek: eerst bij zijn zus in hun ouderlijk huis en in 1875 korte tijd bij zijn schoonzus in Someren. Na de dood van deze laatste in datzelfde jaar verhuisde hij naar Hamont, gelegen net over de Belgische grens bij Budel, waar hij introk bij zijn neef en oomzegger, de molenaar Willem Mathijsen. In de omgeving werd hij door de bevolking 'de majoor' genoemd, hoewel Mathijsen als luitenant-kolonel formeel gezien als 'overste' aangesproken diende te worden. Vanuit Hamont bezocht hij vaak zijn nabijgelegen geboortedorp.
Op advies van een vriend verbleef hij op zijn 71ste enige tijd in Amsterdam om daar gipsverbanden en boeken gereed te maken voor verzending naar een internationale tentoonstelling in Philadelphia. Deze tentoonstelling trok miljoenen bezoekers en leverde 'Dr. A. Mathijsen, Budel, Netherlands' een bronzen medaille op "for the original invention, and for the great practical value thereof". Het was het laatste officiële blijk van waardering dat hem tijdens zijn leven ten deel viel.
In augustus 1877 werd dr. Mathijsen door een beroerte getroffen. Bijna een jaar later, in de vroege ochtend van 15 juni 1878, stierf hij te Hamont. Hier werd hij nabij de kerk begraven. Van dit graf is enkel het (verplaatste) grafkruis met opschrift nog bewaard. In zijn geboorteplaats Budel werd in 1946 een monument opgericht, dat vijf jaar eerder door de Amsterdamse kunstenaar Kees Smout was vervaardigd en betaald met giften uit het hele land. Ook namen van straten, een ziekenhuis (het Militair Hospitaal te Utrecht, 1964-1996), een Nederlandse postzegel (1941), een sigarenmerk ('De Majoor') en een plaquette in de 'Hall of fame' in Chicago hielden of houden de herinnering aan de Budelse 'gipsdokter' levendig.
Bronnen
Mondelinge informatie mr. H.J.M.E. Mathijsen, Venray.
Dit artikel verscheen eerder in: P. Timmermans e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 5, Heeswijk, 1999.