Als jongeman studeerde Michael Godefroi geneeskunde aan wat nog toen de Leidsche Hoogeschool heette, de huidige Universiteit Leiden. Op 11 april 1842 promoveerde hij hier met zijn Dissertatio historico-medico inauguralis de pulsu. Reeds in deze studie naar de historische ontwikkeling van de leer van de pols gaf Michael blijk van een grote belezenheid, een brede geschiedkundige belangstelling en literaire kwaliteiten. Direct na zijn promotie vestigde de 23-jarige doctor Godefroi zich in 's-Hertogenbosch, waar hij in zijn woning aan de Vughterstraat een huisartsenpraktijk begon. Rond 1858 verhuisde hij naar de Peperstraat.
Dramatische Bossche levenskwaliteit
Op de drukbezochte spreekuren maakte Godefroi al spoedig kennis met de erbarmelijke omstandigheden waarin veel van zijn patiënten verkeerden. 's-Hertogenbosch stond in de negentiende eeuw bekend als een van de ongezondste steden van Nederland. De stad was door de beknelling van haar vestingmuren en de toestroom van talloze, vaak verarmde arbeiders overbevolkt geraakt. Overal waren onzindelijke stegen en sloppen met vochtige en benauwde één- of tweekamerwoningen, waarin tegen woekerhuren families van soms wel twaalf personen huisden.
De slechte hygiënische zorg, de minimale sanitaire voorzieningen en het vieze drinkwater dat vaak uit de als open riool fungerende Binnendieze werd gehaald, verergerden deze situatie alleen nog maar. Geen wonder dat de stad regelmatig door cholera, tuberculose en andere epidemische ziekten werd getroffen. De Bosschenaren, en vooral de verpauperden onder hen, stierven gemiddeld eerder dan de inwoners van andere steden. Vooral onder de pasgeborenen was het sterftecijfer schrikbarend hoog; in sommige jaren haalde ongeveer een kwart van de zuigelingen het eerste levensjaar niet. Van overheidswege werd aan deze kommer en kwel aanvankelijk weinig gedaan, maar evenmin waren de Bossche arbeiders zelf in staat of geneigd naar lotsverbetering te streven.
De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst
De huisarts Godefroi was een van de eersten die zich wél tot het lot van de arbeidende klasse voelden aangetrokken. Als man uit de praktijk publiceerde hij al in 1843 een boekje over hoe het populaire huismiddel levertraan met de meeste vrucht kon worden gebruikt. In 1846 bracht hij samen met zijn Leidse studievriend Simon Bezeth een vertaling uit van een Duits handboek over kinderziekten.
Van meer belang waren echter zijn bemoeienissen met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst, afgekort de KNMG. Toen deze in 1849 met het oog op de ontwikkeling van de geneeskundige wetenschap, een medische wetgeving en een goed geregelde volksgezondheid in Utrecht werd opgericht, behoorde Michael Godefroi tot haar medestichters. Hij riep zijn vakgenoten in het zuiden van het land op om de handen ineen te slaan en zich met een eigen geleding aan te sluiten. Godefroi was van begin af aan een van de centrale figuren binnen deze afdeling Tilburg, later was hij zelfs erelid.
In 1869 werd hij de voorzitter van de nieuwe afdeling 's-Hertogenbosch-Breda en Omstreken, die als gevolg van interne ruzies van de afdeling uit Tilburg was afgescheiden. In deze organisatie drong Godefroi bij zijn bevriende leden meermalen aan op het verzamelen van statistische gegevens betreffende het verloop van de verschillende ziekten die in de huisartsenpraktijk werden behandeld. De afzonderlijke leden werden geacht elk jaar een zogenaamd epidemiologisch verslag in te leveren om zo een toekomstig algemeen onderzoek naar de volksgezondheid te stimuleren. Godefroi onderkende het belang van een dergelijk landelijk onderzoek maar al te zeer.
Nationale belangstelling
Ook op nationaal niveau was dr. Godefroi bij de KNMG betrokken. Zo was hij bijvoorbeeld algemeen voorzitter in 1873 en 1890. Gedreven door het belang van een centraal geleide gezondheidszorg speelde hij een voorname rol als deskundig adviseur van de Maatschappij bij de totstandkoming van de eerste geneeskundige wetten in Nederland. In deze wetten, die in 1865 van kracht werden, werd de uitoefening van de geneeskunst geregeld, kwam het tot de instelling van een Geneeskundig Staatstoezicht en werd een aantal Geneeskundige Raden opgericht.
Dr. Godefroi was meer dan vijfentwintig jaar actief als secretaris van de Geneeskundige Raad voor Limburg en Oostelijk Noord-Brabant. In 1892 stond hij als algemeen rapporteur aan het hoofd van een door deze raad ingesteld onderzoek naar de huisvesting van de arbeiders in het district. In de in 1893 gepubliceerde enquête gaf Godefroi een schrijnend beeld van het weinig hygiënische en gebrekkige woonklimaat waarin het merendeel van de mensen moest leven. In een slotbeschouwing pleitte hij dan ook met veel vuur voor strenge overheidsmaatregelen ter verbetering van de volkshuisvesting. Pas dan zouden de andere initiatieven op het gebied van de volksgezondheid werkelijk effectief kunnen zijn.
Een aantal jaren eerder had Michael Godefroi zich ook al in dergelijke vlammende bewoordingen uitgelaten. Hij moet de Bossche situatie voor ogen hebben gehad, toen hij in 1866 naar aanleiding van de cholera-epidemie een schildering gaf van de wantoestand in de volksbuurten in de Nederlandse steden. Godefroi concludeerde dat de overheid sinds de laatste epidemieën van 1849 en 1859 vrijwel niets in het belang van de openbare gezondheid had gedaan. Huizen waren niet verbeterd, mestvaalten en drekkige sloten niet opgeruimd en rioleringen nog maar amper aangelegd.
In deze en diverse andere publicaties kwam de Bossche huisarts telkens weer op voor de volksklasse door allerlei sociale misstanden aan de kaak te stellen: van de verkoop van bedorven vlees en vis tot het overmatig toedienen van slaapsiroop bij pasgeborenen, om na de onvermijdelijke dood nog enige guldens uit het begrafenisfonds te kunnen ontvangen.
Een geschiedvorsende arts
Naast de drukke werkzaamheden op het gebied van de gezondheidszorg en naast het schrijven en vertalen van vele artikelen van meer technisch-medische aard, vond Michael Godefroi nog tijd om zijn historische en letterkundige passie uit te leven. Zo organiseerde hij met anderen een Taal- en Letterkundig Congres, dat in 1855 in 's-Hertogenbosch werd gehouden.
Verder schreef hij belangwekkende studies over (medisch-)historische zaken, zoals een biografie van Jan Ingen-Housz die vanaf 1768 lijfarts van keizer Joseph II van Oostenrijk was geweest. In 1886 kwam Godefroi met een zeldzaam, door hem gevonden pestboekje uit de zeventiende eeuw dat hij in een tijdschrift van aantekeningen voorzag. Hiernaast was hij sinds 1849 lid van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, om vanaf 1862 tot zijn dood het ambt van secretaris te vervullen. Vooral na het overlijden van oprichter dr. C.R. Hermans was Godefroi een van de stuwende krachten achter de bloei van het Genootschap.
In 1892 vierde dr. Michael Godefroi zijn vijftigjarig artsenjubileum. Bij deze gelegenheid werd hij door het algemeen bestuur van de KNMG benoemd tot adviserend lid voor het leven, een erefunctie als dankbetuiging voor bewezen diensten. Godefroi heeft echter nog maar een paar jaar de vergaderingen met zijn praktische raadgevingen kunnen verrijken, want op 76-jarige leeftijd overleed hij plotseling in zijn woonplaats. Vier dagen later, op 6 december 1895, werd hij in Vught begraven.
Het leven van Michael Godefroi kenmerkte zich door een grote sociale bewogenheid. Door de ervaringen in zijn huisartsenpraktijk in 's-Hertogenbosch was hij begaan met het lot van de arme man, iets waarvan bij de overheid aanvankelijk weinig te bespeuren was. De arts, die als een van de eersten het belang van 'voorkomen is beter dan genezen' inzag, ageerde daarom fel tegen de liberale houding van gemeentebesturen en landelijke overheden. Het is door toedoen van medici als Godefroi dat de bestuurders langzamerhand ook de zin van een goede volksgezondheid en volkshuisvesting inzagen.
Bronnen
Daniëls, C., "Dr. M.J. Godefroi", Eigen Haard (jrg. 22, 1896), 43-46.
Dit artikel verscheen eerder in: P. Timmermans e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 5, Heeswijk, 1999.