Van de Wiel werd geboren op 13 maart 1824 als de zoon van een metselaar. Zelf had hij echter een hele andere carrière voor de boeg toen hij in 1847 naar Nederlands-Indië vertrok, aanvankelijk om te werken als opzichter voor Waterstaat. Van de Wiel woonde en werkte hier in de op het eiland Java gelegen stad Surakarta.
Aanvankelijk ging het Van de Wiel voor de wind: hij trouwde in 1849 met Louise Annette Elisabeth Theodora Mac Gillavry (1826-1874) en promoveerde in 1851 tot opzichter eerste klasse. Een jaar later verloor Van de Wiel echter zijn baan. Zijn verzoek tot een eervol ontslag en een vrije overtocht terug naar Nederland werd in 1853 door de overheid geweigerd. Een logische reactie op het feit dat Van de Wiel in de tussenliggende tijd zijn zwager Henri Mac Gillavry had overvallen. Gemaskerd en gewapend met pistool stal hij een grote som geld, hoeveel is onbekend, uit de brandkast.
Met de geldbuit zou Van der Wiel zijn zeeroversvloot hebben samengesteld. De firma Schimmelpenninck schreef begin 1857 aan de Nederlandse regering dat een van hun schepen in de Straat van Bali werd aangehouden door Van der Wiel en zijn Balinese zeerovers. Het is onduidelijk of Van de Wiel aan het hoofd stond van de bemanning. De firma Schimmelpenninck meldde verder dat hun schip er zonder schade van afkwam.
Stoomschip versus prauw
Piraterij en handel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vanaf het moment dat in de zeventiende eeuw de eerste VOC-schepen met hun ruimen vol specerijen terug naar Nederland voerden, lagen er kapers op de kust die deze waardevolle lading in bezit wilden krijgen. In die zin was de piraterij ook een economische activiteit die de lokale vissersbevolking een inkomen verschafte. Tegenover deze ‘kruimeldieven’ stonden tegelijkertijd grootschalige en georganiseerde roversvloten die onder meer de Straat van Malakka onveilig maakten.
De bestrijding van de piraten door de Nederlandse marine was lang een oneerlijke strijd. Zeer waarschijnlijk beschikte ook Van de Wiel over een of meerdere lichte en wendbare zeeroversprauwen, die ongrijpbaar bleken te zijn voor de grotere maar loggere schepen van de Nederlandse marine.
De invoering van het stoomschip halverwege de negentiende eeuw bracht hier aanvankelijk geen verandering in. De piraten herkenden deze schepen al van verre aan hun rookpluimen. Door hun gedetailleerde kennis van de omgeving was het vervolgens makkelijk voor de zeerovers om via grotten en mangrovebossen aan deze schepen te ontsnappen. Pas als de Nederlandse marine tegen het einde van de negentiende eeuw de lokale bevolking betrekt bij hun piratenjacht en een gevarieerde vloot van zowel grote als kleine schepen inzet, weet zij de piraterij in de Indonesische water meer terug te dringen.
De piraat als verzetsheld
In de eerste helft van de negentiende eeuw verbreedde de piraterij zich vanuit de Riau-archipel richting onder meer Celebes, de Molukken en Sumatra. Naar de oostkant van dit laatste eiland verlegde Van der Wiel in 1860 ook zijn werkterrein. Hij zou hier onder de schuilnaam Damirat als agent optreden voor de Maleisische prins van Kampar, de Tunku Besar, en handelen in hardhout, koffie, rubber, tabak en rotan. Contracten die Van de Wiels handelsactiviteiten kunnen bevestigen, ontbreken echter.
Dat Van der Wiel als zeerover werkte voor de lokale Maleisische machthebber is aannemelijk. Naast een economische activiteit was piraterij in het negentiende-eeuwse Indonesië, en vandaag de dag nog steeds, ook een politieke daad. Zeeroversvloten werden vaak gesponsord door de lokale sultans en Radja’s, die er hun macht, soevereiniteit en aanzien mee probeerden te vergroten. Vaak beschouwden islamitische piraten, gelijk aan moderne guerrillastrijders, zich door hun verzetswerk als goede moslims.
Bovenstaande bevestigt Van de Wiel deels met zijn brief van 2 november 1860, ditmaal onder de schuilnaam J. V. V. de Merode (naar een van zijn grootmoeders), aan de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Hij schrijft dat zijn prins in onafhankelijkheid wilde leven, zijn rijk in vrede wilde besturen en het uiteindelijk overgeven aan zijn opvolger. Verder was de prins, volgens Van de Wiel, zich ervan schuldbewust dat zijn handel in wapens en buskruit de gouverneur-generaal mishaagde. Wanneer deze zich hierover zou beklagen, zou de prins deze handel achterwege laten.
Verder schrijft Van de Wiel in zijn brief dat de prins niet geïnteresseerd was in politiek maar in "geldelijk fortuin". De prins zou dan ook bereid zijn eventuele geheime voorbereidingen van de verschillende rijken op Oost-Sumatra met de gouverneur-generaal te willen delen. Dit laatste illustreert eens te meer de machtsspelletjes die op Nederlands-Indië plaatsvonden en hoe ook de piraterij hierbij betrokken was. Zo zou andersom de Nederlandse overheid de rondom Sumatra schade berokkende zeerover Van de Wiel bewust met rust laten, omdat men probeerde dit eiland, met onder andere het machtige Atjeh-sultanaat, er onder te krijgen.
Spoorloos
Na wederom een veelbelovend begin gaat het ook met de piratencarrière van Van de Wiel na enkele jaren bergafwaarts. Als armlastig avonturier voer hij nauwelijks meer uit, tot hij zich in juli 1861 definitief op Sumatra terugtrok. De kans bestaat dat hij zich daarna nog aansloot bij het Franse expeditieleger dat op was naar Saigon, maar feitelijk is er na 1861 niets meer bekend over Van de Wiel. De piraat die schuilging onder de namen Damirat, De Merode en ook De Vent is met de wind verdwenen.
Bronnen
Leget-Kuijlen, P.L., ‘Een Bosschenaar zeerover in het midden der negentiende eeuw’, in: De Brabantse Leeuw (nr. 4, 1984), pp. 117-120.
‘Hendrik MacGillavry 3/3/’, via: http://www.clanmacgillavry.nl/node/84 (stand 13 mei 2019)
Guichelaar, J., Willem de Sitter: Einstein’s Friend and Opponent, Cham, 2018.
Campo, J. á., ‘Patronen, processen en periodisering van zeeroof en zeeroofbestrijding in Nederlands-Indië.’, in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis (nr. 2, 2006) ,pp. 78-107.
Teitler, G, ‘Piracy in Southeast Asia. A historical comparison’, in: Maritime Studies (nr. 1, 2002), pp. 67-83.