Udenhouters in Nieuw-Guinea

1 Gerard de Kort NW Guinea (3)

De barakken waarin de Udenhoutse Gerard de Kort verbleef tijdens zijn periode in Nieuw-Guinea. (Bron: Heemcentrum 't Schoor)

Alle rechten voorbehouden

In het midden van de twintigste eeuw werden tien Udenhoutse jongens als dienstplichtig militair naar de andere kant van de wereld gezonden.

Nieuw-Guinea 

Het eiland Nieuw-Guinea, in het Indonesisch Pulau Irian, is na Groenland het grootste eiland ter wereld, negentien keer zo groot als Nederland. Het westelijk deel was tot 1962 bezet door Nederland, ook wel aangeduid als Nederlands Nieuw-Guinea, West-Papoea of op z’n Indonesisch Irian Jaya. De oorspronkelijke bevolking bestond uit de Papoea’s, die 823 verschillende Papoea-talen spraken. De economische activiteit was er laag, hoewel er natuurlijke rijkdom is, zoals de grootste goudafzetting ter wereld. 

Nederlandse missionarissen en zendelingen trokken al in de negentiende eeuw naar Nieuw-Guinea. Er hebben twee Udenhouters gewerkt. De in Udenhout opgegroeide Oisterwijkse bisschop monseigneur Nico Verhoeven (1896-1981), missionaris van het Heilig Hart, vertrok na zijn priesterwijding op 15 augustus 1922 naar Nieuw-Guinea. Hij werkte er twaalf jaar. Zuster Petra Vromans (1904-1998) van de congregatie Dochters van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart, vertrok in 1933 naar de missie in Nieuw-Guinea, naar Rabaul. Ze bleef er vijftig jaar.

De in Udenhout opgegroeide bisschop Nicolaas Verhoeven, de Tilburgse missionaris Matthieu de Brouwer en een Papoea.

De in Udenhout opgegroeide bisschop Nicolaas Verhoeven, de Tilburgse missionaris Matthieu de Brouwer en een Papoea. (Bron: Heemcentrum 't Schoor)

Alle rechten voorbehouden

 

Weerstand tegen Nederland

Vooral na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949, groeide de weerstand tegen de Nederlandse aanwezigheid op Nieuw-Guinea. In 1956 vond in het Wisselmerengebied de Obano-opstand plaats en een jaar later begon Indonesië een economische boycot tegen Nederland. Toen de Amerikaanse president Kennedy zich openlijk tegen de Nederlandse aanwezigheid in Nieuw-Guinea keerde, was het einde nabij. Indonesië voelde zich gesterkt, dreigde met een invasie en stuurde Indonesische infiltranten naar Nieuw-Guinea. Nederland stuurde nog bijna tienduizend militairen naar Nieuw-Guinea, maar het politieke tij was niet te keren. Op 15 augustus 1962 was het voor Nederland voorbij.

 

Nederlandse soldaten in Nieuw-Guinea

In de periode van 1949 tot 1962 zijn in totaal 25.000 Nederlandse soldaten uitgezonden naar Nederlands Nieuw-Guinea. Vanuit Udenhout zijn tien dienstplichtige militairen naar Nieuw-Guinea gestuurd. Ad van Kempen, Gerard de Kort, Leo van der Loo, Jos Raaijmakers, Ad Vorstenbosch, Piet Vorstenbosch en Cees van de Wouw haalden in interviews in 2011 herinneringen op aan hun tijd in Nieuw-Guinea. 

 

Uitgezonden

Allen zijn gegaan als dienstplichtig militair. Op een dag kreeg je van je commandant te horen dat je zou worden uitgezonden naar Nieuw-Guinea. Er waren soldaten die de meeste rare fratsen uithaalden om uitzending te voorkomen. Een van hen reed met een auto dwars door een kazerne, maar het hielp hem niet. 

Jos Raaijmakers zei in eerste instantie nee op een vraag of hij tegen betaling in plaats van een ander zou willen gaan, maar een maand later werd hijzelf direct aangewezen. Ad van Kempen moest uit een helm een lotje trekken en hij lootte ‘ja’. 

Thuis werd doorgaans hetzelfde gereageerd. Vaders hielden zich stoer en zeiden dat het nou eenmaal gebeurt als je in militaire dienst bent. Moeders waren bezorgd, er was immers een kans dat het fout ging. Zo af en toe sneuvelde er een Nederlandse soldaat. 

Moeder Raaijmakers had de uitzending blijkbaar aan voelen komen. Nog voor Jos werd aangewezen om naar Nieuw-Guinea te gaan had zij er voor gezorgd dat Jos bij de Udenhoutse fotograaf een foto in militair uniform liet maken.

1 Jos Raaijmakers NW Guinea

Jos Raaijmakers werd vlak voor vertrek naar Nieuw-Guinea in militair uniform gefotografeerd. (Bron: Heemcentrum 't Schoor)

Alle rechten voorbehouden

 

Leven in een hangar

Gerard de Kort werd in november 1958 opgeroepen voor militaire dienst en hoorde al snel dat hij de reis naar Nieuw-Guinea moest maken. Zijn ouders ervaarden dat als slecht nieuws, voor Gerard was het een avontuur. Gerard vertrok in april 1959 in burger met een KLM-vliegtuig over de Noordpool naar Nieuw-Guinea. Hij kwam aan in Biak, kreeg een verdere opleiding in Sorong en kwam uiteindelijk als kanonnier terecht op het vliegveld van Kaimana, waar hij zorgde voor het wapenonderhoud. Het was er eigenlijk een beetje saai, een kaal vliegveld met maar dertig mensen, enkele hangars die dienden als werkplaats, keuken, slaapgelegenheid en ontspanningsruimte tegelijk, een “koelie” die kwam wassen en schoonmaken. Soms landden er twee gevechtsvliegtuigen op een dag, soms wekenlang niet een. En je had vooral last van slangen en muskieten. 

 

Patrouilles en wachtlopen

Ad van Kempen en Cees van de Wouw vertrokken op 30 september 1960 naar Nieuw-Guinea. Broer Noud van de Wouw kwam op de fiets met Cees achterop vanuit de Mortel en zij meldden zich bij het gezin Van Kempen. Nu ook begeleid door vader Van Kempen liepen Ad en Cees naar de bus om daarmee naar ‘s-Hertogenbosch te gaan en van daar met de trein naar Arnhem. Hetzelfde tafereel had zich een paar dagen eerder ook afgespeeld, maar toen bleek de boot niet klaar voor vertrek te zijn. Nu wel. De volgende ochtend wachtte de reis naar Hoek van Holland, waar de Groote Beer gereed was voor de reis om opnieuw achthonderd dienstplichtige militairen naar Nieuw-Guinea te brengen.

Het passagierschip SS Groote Beer

Het passagierschip SS Groote Beer waarmee Nederlandse militairen naar Nieuw-Guinea werden getransporteerd. (Bron: Heemcentrum 't Schoor)

Alle rechten voorbehouden

Cees van de Wouw werd gelegerd op de kazerne van Merauke, in het zuidoosten van Nieuw-Guinea aan de kant van Australië. Het was een verblijf zoals de militaire dienst zich zou hebben voltrokken op een Nederlandse kazerne. De belangrijkste activiteiten waren oefeningen en wachtlopen. Het enige spannende dat zich in die tijd voordeed was als je ’s nachts wacht moest lopen. Vooral kon je schrikken van het kabaal van vliegende honden, die zich uit bomen naar beneden lieten vallen. 

Ad van Kempen was gelegerd in de kazerne van Sorong aan de noordkant op het schiereiland Vogelkop. Vanuit die kazerne moesten vaak patrouilles worden gelopen, verspreid over het hele schiereiland dat een doorsnede heeft van vijfhonderd kilometer, soms twee weken onafgebroken. Er werd voortdurend gewaarschuwd voor gevaar. Het gevaar kwam van de lokale bevolking. Je kon aan de buitenkant niet zien of iemand voor of tegen je was. Bij het patrouillelopen liepen ook altijd enkele Papoea’s mee, die de lokale situatie goed kenden, maar die vooral alert waren op gevaar van ongedierte als slangen. 

 

Wachttorens bouwen

Piet Vorstenbosch is anderhalf jaar in Nieuw-Guinea geweest, van medio juni 1961 tot eind december 1962. De diensttijd zat er wel eerder op, maar steeds werd de uitzending in Nieuw-Guinea met twee maanden verlengd. Piet was werkzaam in de luchtdoelartillerie-eenheid en was vaak lange periodes van de kazernes weg voor patrouilles. Ze kregen voor de langere periode voedsel in blik mee en ook tentjes. Die tentjes waren snel versleten. Het regende al snel binnen en dat was slecht voor de gezondheid. Deels ter bescherming van de eigen gezondheid en deels vanwege de werklust besloot Piet om uitzichttorens te gaan bouwen. De plaatselijke bevolking kon heel goed uit de bomen lange palen kappen en Piet en zijn collega-militairen bouwden de torens. Ze bouwden de toren zo hoog dat je uitzicht had over de grote bomen heen. Men zat er hoog en droog en men kon er het patrouillewerk beter uitvoeren. Het was geen opdracht van hogerhand, maar Piet nam het initiatief. Piet kreeg er nog tijdens zijn diensttijd in oktober 1962 een mooie oorkonde voor, een tevredenheidsbetuiging.

1 Piet Vorstenbosch toren 13 m hoog Nw Guinea

De toren die Piet Vorstenbosch bouwde in de jungle van Nieuw-Guinea. (Bron: Heemcentrum 't Schoor)

Alle rechten voorbehouden

 

In 1962 was het onrustig

Jos Raaijmakers vertrok op 4 mei 1962 naar Nieuw-Guinea en kwam terecht op Biak, het noordelijkste van twee eilanden in de Vogelbekbaai. Daar lag het enige vliegveld waar grote vliegtuigen als een DC8 konden landen. Van daar af vervoerden kleinere vliegtuigen soldaten en goederen naar vliegvelden in de binnenlanden, zoals van Mandenau. Jos werd belast met het technisch onderhoud van de radarsystemen. In 1962 was het onrustig op Nieuw-Guinea. De Nederlandse aanwezigheid liep op een eind. Indonesië dropte para’s in de oerwouden, die vanuit het oerwoud aanvallen op Nederlandse kazernes uitvoerden. Dit leidde tot een permanente staat van paraatheid en tot menig vuurgevecht. Vele para’s werden krijgsgevangen genomen en gevangen gezet op het eiland Japen in de Vogelbekbaai. Jos Raaijmakers vertelde dat bij verblijf in het oerwoud – en dat was voor de radarploegen vijf van de zes weken – de militairen steeds hetzelfde eten kregen, ’s morgens rijst, spinazie en cornedbeef, ’s middags rijst, spinazie en cornedbeef, ’s avonds nog een keer en de volgende dag weer. De soldaten raakten dat zeer tegengegeten. Jos trok het oerwoud in en schoot een boomkangoeroe.

 

VN-Vredestroepen

Op 15 augustus 1962, ondertekende Nederland de Vrede van New York. Met dat Vredesverdrag kwam er een einde aan de Nederlandse kolonisatie in Oost-Indië en werd ook Nederlands Nieuw-Guinea onderdeel van Indonesië. In oktober kwamen de troepen van de Verenigde Naties, bestaande uit militairen uit Zweden en Pakistan. 

 

Herinnering

In Roermond staat een obelisk ter nagedachtenis aan de gesneuvelde Nederlandse soldaten op Nieuw-Guinea, 136 in getal. Op de obelisk is een plaquette bevestigd met de Latijnse tekst Palman qui meruit ferat, “ere wie ere toekomt”. 

Aan de ene kant ervoeren veel soldaten hun periode in Nieuw-Guinea als een mooie tijd, maar bij sommigen bleef er toch iets knagen. Bij terugkomst hadden sommigen van hen een gevoel van een verloren oorlog, alsof de soldaten daar ook maar enige invloed op hadden kunnen uitoefenen. Het was ook de tijd dat er overal een einde kwam aan het kolonialisme. Voor sommige soldaten nog belangrijker dan dat verwijt is het onrecht dat de Nederlandse politiek tot op de dag van vandaag heeft gedaan en doet aan de lokale bevolking, al die Papoea’s die mee hebben gestreden aan de kant van hun Nederlandse vrienden, die ook zijn gesneuveld en waarvan de namen niet staan vermeld op het monument van Roermond. Leo van der Loo emigreerde: “Ik ben nog steeds Nederlander, maar niet erg trots op hoe de Nederlandse regering haar onderdanen in Nieuw-Guinea heeft verloochend”. 

Gerard de Kort vertelde dat na thuiskomst mensen wel vragen stelden over de betekenis van de aanwezigheid van de Nederlandse soldaten voor de plaatselijke bevolking. Gerard liet die voor wat ze waren: “het was voorbij, er was nu een nieuwe werkelijkheid”. Hij had van het Ministerie van Defensie 1 gulden per dag ontvangen, waarvoor hij bij Lommers een fiets en een bromfiets kocht. 

 

Bronnen

Gesprekken met Ad van Kempen, Gerard de Kort, Leo van der Loo, Jos Raaijmakers, Ad Vorstenbosch, Piet Vorstenbosch en Cees van de Wouw.

Een uitvoerige versie van dit verhaal is opgenomen in “Unentse Sprokkels 9”, ’t Schoor, heemcentrum voor Udenhout en Biezenmortel, 2012.