Het krijgsgewoel van de Tachtigjarige Oorlog ging lange tijd grotendeels aan het Land van Ravenstein voorbij. In 1568 vielen Staatse troepen enkele keren aan, maar dit had geen grote gevolgen. De zaken veranderden toen er in 1609 een eind kwam aan het bestuur van de heren van Kleef. Toen de laatste heer stierf zonder mannelijke erfgenaam ontstond er een strijd over de opvolging in de Kleefse gebieden.
Speelbal van grootmachten
Ravenstein werd een speelbal van de grootmachten in Duitsland en de Nederlanden. De protestantse keurvorsten van Brandenburg en de katholieke vorsten van Palts-Neuburg hadden al in 1605 een verdrag gesloten met de Republiek over steun bij hun aanspraken op de Kleefse erfenis.
Daarna vochten zij een tijdje over de verdeling van de erfenis. Hierbij bleef de Republiek Brandenburg steunen, terwijl Palts-Neuburg zich tot de Habsburgse aartshertog Albrecht (1559-1621) wendde. In 1614 sloten ze het Traktaat van Xanten waarbij het Land van Ravenstein aan Brandenburg werd toegewezen.
Keurvorst Johan Sigismund (1572-1619) en diens zoon Georg Wilhelm (1595-1640) bleven goede maatjes met de Republiek. Als onderpand voor de lening van een groot bedrag mochten de Staten-Generaal in 1620 troepen legeren in Ravenstein en er een vesting bouwen, waardoor Ravenstein 52 jaar na het begin van de oorlog een bezette stad werd.
Een Ravensteinse beeldenstorm
De nieuwe vestingwerken werden groots opgezet. Omdat ze in het schootsveld van het geschut lagen werden in het naburige dorp Huisseling tientallen huizen en de parochiekerk gesloopt. Dit leidde tot “groote ontsteltenis en bedruktheid onder de bewoners” aldus Antonius Van Hoogstraten. De inwoners wendden zich tevergeefs tot de toenmalige drost en het hof in Kleef om sloop van de kerk te voorkomen. Op 1 augustus 1621 las de pastoor de laatste mis, op 8 en 9 augustus brak men de kerk af. De enige troost was dat de stenen voor de gemeente waren, zij het dat iedere vierde steen door de sloper was bedongen.
Met een protestantse vorst en protestantse soldaten in de stad kreeg de nieuwe religie in Ravenstein voet aan de grond. Volgens de katholieke Van Hoogstraten veroorloofden de aanhangers van de nieuwe leer zich gewelddadigheden. Op de eerste zondag van maart 1627 “maakten zij zich met geweld meester van de roomsche kerk aldaar, verbraken de beelden en wierpen de sieraden daaruit.” Zo kreeg ook Ravenstein met een beeldenstorm te maken.
Vroom katholiek vorst
Gelukkig voor de Ravensteinse katholieken (en voor kroniekschrijver Van Hoogstraten) maakte de protestantse heer van Brandenburg na nieuwe onderhandelingen over de Kleefse gebieden in 1631 plaats voor Wolfgang Wilhelm van Neuburg (1578-1653), “een vroom katholiek vorst”. Tegelijkertijd was bedongen dat het Staatse garnizoen uit Ravenstein moest vertrekken en de vestingwerken afgebroken. Blijkbaar waren de kosten nog niet betaald want er stond nog een rekening open voor Ravenstein van 6000 rijksdaalders.
Nieuwe oorlogslasten volgden. In Brabant en in het Land van Ravenstein ging de Tachtigjarige Oorlog verder. Daarom moest de nieuwe landheer toestaan dat in 1635 opnieuw Staatse troepen in Ravenstein werden gelegerd en de vestingwerken (“kasteel, poorten, bruggen en vesten”) hersteld. Bovendien kreeg de landheer ook de rekening van het herstel (12.000 gulden) gepresenteerd. De keurvorst protesteerde daartegen wat er toe leidde dat hijzelf de helft moest betalen en de inwoners de andere helft.
Onder het bewind van Wolfgang Wilhelm kregen de katholieken meer speelruimte. Een teken daarvan was de komst van Basilius van Brugge, hoofd van het Kapucijnenklooster in Den Bosch. Hij week uit naar Ravenstein na de inname van Den Bosch door Staatse troepen. Basilius ondersteunde tot 1635 pastoor Verlenius en vertrok toen naar Velp waar hij het Kapucijnenklooster stichtte dat nog steeds bestaat, zij het zonder Kapucijnen.
Na Basilius kwamen vanuit Duitsland Jezuïeten naar Ravenstein. Deze orde leverde tot het eind van de achttiende eeuw de pastoors. In 1752 stichtten zij een Latijnse school in Ravenstein.
Godsdienstige regten
Bijna gelijktijdig met de Vrede van Munster in 1648 kreeg het Land van Ravenstein een nieuwe landsheer: Filips Wilhelm van Neuburg (1615-1690), zoon van Wolfgang Wilhelm. Hij bevestigde “dat hij de heerlijkheid Ravestein bij hare oude, zoo burgelijke als godsdienstige regten en geregtigheden zal handhaven.”
Bovendien maakte hij opnieuw afspraken met de keurvorst van Brandenburg over de Kleefse erfeniskwestie, waarbij ook werd geregeld dat zowel de katholieke als protestantse godsdienst vrijelijk beleden mochten worden. Het Land van Ravenstein werd daarmee een uitwijkplaats voor religieuzen die uit de Republiek verdreven waren en voor gelovigen die in vrijheid hun godsdienst wilden belijden.
Ontmanteling
Die vrijheid nam niet weg dat de Staatse troepen in Ravenstein gelegerd bleven. Ze hadden inmiddels een eigen, protestantse kerk gekregen, speciaal voor hen gebouwd in 1641. Die ongemakkelijke situatie zou voortduren tot 1672, toen Franse troepen Nederland binnenvielen. De Staatse soldaten vertrokken definitief en de vesting werd ontmanteld. Zo’n 350 jaar later resteren van die vestingwerken nog de stadsgracht, een deel van de aarden wallen en een ravelijn.
Bronnen
Van Hoogstraten, A., Aantekeningen op het Land van Ravenstein, circa 1860, Uden, 2008.
Vlemmix, J., De geschiedenis van het land van Ravenstein, Ravenstein, 2011.