Kasteel Maurick

Maurick Vught

Vooraanzicht Kasteel Maurick te Vught. (Foto: M. Trum, 2006, Wikimedia Commons)

Alle rechten voorbehouden

Op een eilandje bij de Dommel ligt Kasteel Maurick, dat een lange en roemrijke geschiedenis heeft gekend met gasten als de prinsen Maurits en Frederik Hendrik en bewoners als de familie van Lanschot.

Naamgeving

Kasteel Maurick dateert van ongeveer 1400 en ligt in de Brabantse plaats Vught op een eilandje bij de Dommel. In eerste instantie heette het kasteel Heymhuizing. Het stuk land waar Maurick op ligt wordt in 1312 voor het eerst genoemd als eigendom van Jan Liescep, afkomstig uit een voorname familie en schepen van ’s-Hertogenbosch. Toen in 1421 Catharina en Hendrick van Maurick eigenaar werden van het kasteel en het bijbehorende landgoed, kreeg het kasteel in de volksmond de naam kasteel Maurick.

 

Maurick in de Tachtigjarige Oorlog

Gedurende de Tachtigjarige Oorlog werd het kasteel meerdere malen als hoofdkwartier gebruikt door Staatse legeraanvoerders. Zo maakte prins Maurits van Oranje-Nassau (1567-1625) kasteel Maurick tot hoofdkwartier tijdens het beleg van ’s-Hertogenbosch van 1601 en werd het tijdens het beleg van ’s-Hertogenbosch in 1629 door Frederik Hendrik (1584-1647) als uitvalsbasis gebruikt.

Na de val van ’s-Hertogenbosch werd het kasteel, vanwege de katholieke sympathieën van de toenmalige eigenaars, de familie Heym, gebruikt voor het praktiseren van het katholieke geloof dat elders in de Meijerij van ’s-Hertogenbosch verboden was. Het kasteel bleef tot 1680 in het bezit van deze familie, die het kasteel uiteindelijk verkochten vanwege een combinatie van hoge belastingen en teruglopende opbrengsten uit hun landgoed.

 

Architectuur

Het oudste gedeelte van het huidige kasteel stamt uit 1400 en betreft de ingangspartij tussen twee slanke torens. De van een spitsboog voorziene poort kan men bereiken via een ophaalbrug. Het kasteel is vermoedelijk rond 1506 verbouwd door Jan Heyns (?-1516) in opdracht van jonker Jan Heym, hoogschout van de Meierij. Heyns was onder andere een van de bouwmeesters van de Sint-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch. Via Godschalk Roesmont, schepen in ’s-Hertogenbosch en de families Van Vladeracken en Heym kwam het kasteel in 1681 in bezit van de familie Van Beresteyn.

 

Augustinus van Lanschot

Na de dood van de laatste Van Beresteyn in 1884 werden het kasteel en de inboedel geveild. Twee door Rembrandt geschilderde portretten kwamen zo in het bezit van het Metropolitan Museum of Art en het kasteel werd verkocht aan Augustinus van Lanschot, telg uit de bekende bankiersfamilie. Van Lanschot gebruikte het kasteel als zomerverblijf. Van 1891 tot 1892 liet hij het restaureren en verbouwen tot ongeveer de huidige vorm. Zijn zoon August, burgemeester van Vught, gebruikte het kasteel deels ook als gemeentehuis. Na zijn dood bleef Augustus' weduwe, mevrouw Van Lanschot-Lagasse de Locht, wonen in het kasteel. Uiteindelijk werd het kasteel door de familie verkocht en is het Monumenten Fonds Brabant de eigenaar van kasteel Maurick.

 

Bronnen

De Bergh, J., en Van Dullemen, L., Catalogus der openbare verkooping te houden door Mr. Jan de Bergh en Lodewijk Gerardus Nicolaas van Dullemen, beiden notaris te 's Hertogenbosch van het kasteel Maurick, de buitenplaats Muiserick, Vught, 1884.

Kasteel Maurick, “Timeline”, via: http://kasteel-maurick.nl/timeline/ (stand op 31 mei 2018).

Schoolkate, G., Genealogische aantekeningen betreffende de ʻsHertogenbosche Regentenfamilies Lysscep, Valant en Isebout eind 13e eeuw-midden 15e eeuw en Heym, 1280-1680, alsmede van de Gelderse riddermatige familie Mauderic, midden 14e eeuw-midden 15e eeuw en hun relaties met kasteel Maurick. Overzicht beleningen Kasteel Maurick, St. Michielsgestel, 1995.

Van Oirschot, A., "Kasteel Maurick te Vught", in: idem, Middeleeuwse kastelen van Noord-Brabant: hun bewoners en bewogen geschiedenis, Rijswijk, 1981, 17-25.

Van Soelen – de Kam, E., “Kasteel Maurick, zijn leenmannen, eigenaren en bewoners”, in: P. Bremer en O. Thiers (red.), In de ban van Vught, Vught, 2007, 7-24.

 

Dit artikel is een bewerking van een tekst van M. Schlingmann, zoals eerder gepubliceerd op www.brabantserfgoed.nl