Dat juist het Kruisherenklooster van Sint Agatha deze bijzondere bescherming genoot, is waarschijnlijk te danken aan een combinatie van voordelige omstandigheden en diplomatieke priors. Het klooster werd dankzij de gunstige ligging op de grens van de hertogdommen van Brabant, Gelre en Kleef al in de zestiende eeuw als neutraal en gastvrije onderhandelingsplaats gebruikt door adel en landsbestuurders.
In die hoedanigheid wist het klooster vele giften in de vorm van landerijen en inkomsten te vergaren, onder andere van grote namen als Catharina van Bourbon (1440-1469) en Maria van Bourgondië (1457-1482). Op de vooravond van de Tachtigjarige Oorlog was het klooster in bezit van bijna 400 hectare grond.
Benarde positie
Bij het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog bevonden de Kruisheren in Sint Agatha zich in een benarde positie, tussen de Spaanse en Staatse legers. De kloosters en kerken in het Land van Cuijk, die de Beeldenstorm grotendeels ongeschonden hadden doorstaan, werden in de tweede helft van de zestiende eeuw bedreigd door de vele rondtrekkende legers. In de hoop de bezittingen veilig te houden, vroegen de Kruisheren Willem van Oranje, sinds 1559 pandheer van het Land van Cuijk, om een beschermingsbrief of 'sauvegarde'.
Prins Willem verleende die, in ruil voor een flinke som geld, in 1566 "voor onbepaalde tijd onder voorwaarde dat zijn wapen wordt aangebracht op de poorten". Het kleurrijke wapen prijkte voortaan boven de poorten van het klooster en toebehorende boerderijen, zodat de prinsgezinde soldaten zouden begrijpen dat ze hier niet mochten plunderen.
De Kruisheren trachten ook het gevaar van Spaanse zijde te bezweren. Een concrete dreiging van die zijde vormde hopman Maarten Schenk van Nydeggen, een beruchte plunderende veldheer die eerste voor Staatse zijde vocht, maar na een conflict rondom zijn inname van kasteel Bleijenbeek tussen 1578 en 1582 bevelhebber was in Spaanse dienst.
In 1580 bouwde Schenk een sterke schans bij Well aan de Maas, dat als uitvalsbasis voor zijn rooftochten diende. Sint Agatha lag slechts 25 kilometer noordelijker. Op 6 augustus 1580 werd ook te kasteel Bleijenbeek een sauvegarde afgegeven in de naam van Schenk, waarin hij klooster Sint Agatha een half jaar respijt beloofde.
Rampspoed
Uiteindelijk mocht alle moeite niet baten: in de tweede helft van 1580 sloeg de rampspoed alsnog toe. In de omgeving van Mook en Middelaar werd al lange tijd hevig gevochten, waarbij de Maas als belangrijke transportweg diende. Om die te controleren had Alexander Farnese, beter bekend als de Hertog van Parma, tolkasteel Huyse Middelaer bezet. Zijn troepen braken het klooster van Sint Agatha goed als geheel af en voerden het puin naar de overzijde van de Maas, om daarmee het kasteel van Middelaar te versterken.
Het was aan de Oranje-Nassaus te danken dat het klooster relatief snel weer werd opgebouwd. Tijdens het Twaalfjarig Bestand begonnen de Kruisheren onder bescherming van prins Maurits, die na zijn ontzetting van Grave in 1602 ingehuldigd was als heer van Cuijk, aan de wederopbouw van klooster en kerk.
Maurits stond de vrije toevoer van bouwmaterialen toe en deed de kerk bovendien een bijzonder waardevolle schenking: de prins liet achter het hoogaltaar een groot glas-in-loodraam aanbrengen met zijn beeltenis, gekleed in gouden harnas en violette koningsmantel, knielend op een bidstoel, de handen gevouwen, onder een baldakijn met zijn wapen. Het raam is niet alleen een sterk staaltje vorstelijk vertoon van de stadhouder, maar ook een duidelijk teken van de steun van de Oranjevorsten aan het klooster Sint Agatha.
Beslaglegging
De tweede helft van de Tachtigjarige Oorlog verliep rustiger voor het Kruisherenklooster. In 1620 was de oostelijke vleugel herbouwd, in 1641 ook de westelijke vleugel onder bescherming van prins Frederik Hendrik van Oranje (1584-1647). In datzelfde jaar werd deze westelijke vleugel in gebruik genomen door de afgevaardigden van de Staten-Generaal die de prins vergezelden bij het Beleg van Gennep. Helaas was Frederik Hendrik voorlopig de laatste telg van het Huis Oranje-Nassau die het klooster van Sint Agatha goed gezind was.
Prins Willem II van Oranje (1626-1650) liet in 1648 beslag leggen op de eigendommen van het klooster, dat sinds de Vrede van Münster tot de Republiek behoorde. De Kruisheren vluchtten naar Middelaar, dat tot Opper-Gelre behoorde en in Spaanse handen bleef. Vanaf 1653 wordt het hen na herhaaldelijke verzoeken toegestaan om het klooster en zijn bezittingen te pachten, in eerste instantie voor een som van 1200 gulden per jaar, maar vanaf 1669 voor een pachtprijs van 2400 gulden.
Ondanks de moeilijke jaren bleef het klooster tot op de dag van vandaag bestaan en is daarmee het oudste klooster in Nederland dat nog steeds in gebruik is. In 2021 viert het zijn 650 jarig bestaan. Ter ere van die gelegenheid zal het Mauritsraam, sinds 1887 in bezit van het Rijksmuseum, weer in Sint Agatha te bewonderen zijn. Zo kan het gedenkraam op zijn oorspronkelijke plek getuigenis geven aan de bijzondere band tussen het huis van Oranje-Nassau en een Brabants klooster.
Bronnen
Ergoedcentrum Nederlands Kloosterleven, archief Kruisherenklooster St. Agatha (AR-P017).