Kasteel Ten Haghe
Voordat het klooster Mariënhage verrees, stond vanaf de dertiende eeuw op deze locatie een motte-kasteel met een gracht en een centrale donjon. Dit kasteel, dat de naam Ter Haghe droeg en buiten de stad lag, diende als residentie voor de Heren van Cranendonck en Eindhoven. Nadat Eindhoven in 1389 het recht kreeg om stadsmuren te bouwen, werd het ook aantrekkelijk om een nieuw kasteel te bouwen, dat deel uitmaakte van de verdedigingswerken van de stad. Alhoewel een exacte bouwdatum voor dit nieuwe kasteel ontbreekt, gaat men ervan uit dat dit in ieder geval voor de schenking van de voormalige residentie aan de augustijner kanunniken was.
Klooster Mariënhage
Nadat een nieuwe kasteel in Eindhoven was gebouwd, schonk heer Jan van Schoonvorst de restanten van zijn oude residentie in 1420 aan de augustijner kanunniken, die er een klooster bouwden. Bij deze schenking hoorden tevens de landerijen rondom het kasteel, het recht belastingen (tienden) te heffen en een verlof van visserij in een deel van de Dommel.
Kort na de stichting sloot het klooster zich aan bij de congregatie van Windesheim en gedurende de vijftiende eeuw ontwikkelde Mariënhage zich tot een invloedrijk centrum van kennis. Zo beschikte het klooster over een reusachtige bibliotheek en werd er onder meer een wereldkroniek, de Florarium temporum, geschreven. Ook leverde het klooster abten aan andere kloosters in zowel Brabants als elders in de Bourgondische Nederlanden.
Een bijzonder boek
Een van de meest unieke werken die in het klooster Mariënhage werd geschreven, is de wereldkroniek Florarium temporum van Nicolaas Clopper jr. In het werk werd de geschiedenis van de wereld beschreven, van het scheppingsverhaal, de stichting van Mariënhage tot aan de verwoesting van Luik door Karel de Stoute. In tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten, die in dergelijke wereldgeschiedenissen vooral aandacht besteedden aan keizers en pausen, lag in dit werk juist de nadruk op de lokale Bourgondische en Brabantse geschiedenis.
Het klooster in de Tachtigjarige Oorlog
Het klooster Mariënhage had, net als voor veel andere kloosters en kerken in de Zuidelijke Nederlanden, te lijden onder de strijd gedurende de Tachtigjarige Oorlog. Zo werd het klooster in 1581 platgebrand door het Staatse leger en werden de kloosterlingen gevangen genomen. Nadat zij zich hadden vrijgekocht, namen zij hun toevlucht in ’s-Hertogenbosch tot 1629.
Na de verdrijving van de kloosterlingen kreeg het klooster een aantal andere functies: de Spanjaarden gebruikten het als onderkomen en het Staatse leger richtte in 1603 het klooster in als een veldhospitaal.
Alteratie
Met de verovering ’s-Hertogenbosch door Frederik Hendrik keerden de kloosterlingen terug naar Mariënhage, waar men al in 1628 was begonnen met restauratiewerkzaamheden. De muurankers die daarbij werden gebruikt, vormden aan de buitenzijde van het klooster het jaartal 1628. De alteratie had echter grote invloed op het bestaan van het klooster: in 1636 werden katholieke geestelijken door de Staten van de Noordelijke Nederlanden verbannen uit het grondgebied van de Meijerij. De kloosterlingen van Mariënhage kregen in 1638, mede door protesten tegen hun verbanning vanuit de bevolking van Eindhoven, echter de mogelijkheid om in het klooster te blijven om onder meer de armenzorg en onderwijstaken te blijven uitoefenen. Een deel van de kloosterlingen bleef voor de uitoefening van deze taken tot 1686 verbonden aan Mariënhage, toen het klooster en de bijbehorende gronden door de Staten-Generaal bij Domeinen werd ingelijfd. Vanaf 1686 functioneerde een deel het klooster als residentie van de rentmeesters van de prinsen van Oranje en werd de rest verhuurd om extra inkomsten te genereren.
Weert
Een deel van de kloosterlingen vestigde zich in Weert, dat door zijn ligging op de grens van de Staatse en Spaanse Nederlanden een ideale locatie was voor veel verdreven katholieken om zich daar te vestigen. Hier werd de kloostergemeenschap voortgezet, totdat keizer Jozef II van het Heilige Roomse Rijk het klooster in 1783 ophief.
Mariënhage in de Nieuwe Tijd
In 1794 werd het klooster Mariënhage, dat op dat moment nog steeds een wereldlijke functie vervulde, geconfisqueerd door de Franse troepen, die er onder meer een graanopslag en ovens in vestigden. Daarnaast werd in een van de gebouwen een katoendrukkerij gevestigd. Na de verdrijving van de Fransen in 1815 werden twee textielfabrieken gevestigd in het klooster, waarbij ook garenmagazijn werd opgericht.
In 1890 werd het Mariënhage wederom gebruikt als klooster, nadat de augustijnen zich er vestigden. Onder hun leiding werd een deel van het klooster gerenoveerd, aangepast aan de nieuwe wensen van de broeders en verder uitgebreid. Zo werd onder meer een nieuwe kerk opgericht, nadat de eerdere kerk ten behoeve van de bouw van het garenmagazijn was gesloopt. Daarnaast bouwden zij het Augustinarium, een jongensinternaat behorende bij het klooster.
Bronnen
De Architect, “Herbestemming Klooster Mariënhage Eindhoven van start”, 28 februari 2018, via: https://www.dearchitect.nl/architectuur/nieuws/2018/02/herbestemming-klooster-marienhage-eindhoven-van-start-101188297?vakmedianet-approve-cookies=1 (stand op 1 juni 2018).
Provincie Noord-Brabant, “Klooster Mariënhage”, via: https://www.brabant.nl/dossiers/dossiers-op-thema/cultuur/erfgoed-en-monumenten/herbestemming-cultureel-erfgoed/projecten/marienhage (stand op 1 juni 2018).
Sloots, C., Klooster Marienhage onder Woensel bij Eindhoven, 1943.