Joannes Baptista Verrijt was een musicus van formaat. Hij was onder de componisten die in de eerste helft van de zeventiende eeuw in de Nederlanden werkten de modernste en meest originele. Van hem wordt zelfs gezegd dat hij na Jan Pietersz. Sweelinck (1562-1621) de grootste componist uit de noordelijke Nederlanden was. Verrijt componeerde missen en motetten, Italiaanse canzonetten en dansen.
Oirschotse organist
Geboren in Oirschot, werkte Verrijt van 1627 tot 1629 in Weert. Behalve organist was hij daar onderschoolmeester. Nadat hij had gewerkt in Thorn (1629-1631) en in zijn geboorteplaats Oirschot (1631-1636), werd hij in 1636 benoemd tot organist van de Leuvense Sint-Pieterskerk. Daarnaast was hij in Leuven werkzaam als stadsspeelman.
In Leuven genoot hij reeds de reputatie van een hoogstaand musicus. Waarschijnlijk componeerde Verrijt in Leuven enkele 'pavanen' voor vijf niet genoemde instrumenten, die in 1638 te Antwerpen werden uitgegeven. Mogelijk voerde het Utrechtse Collegium Musicum deze dansen uit, want de collectie pavanen werd in de catalogus van de bibliotheek van het College aangetroffen.
Dat gaat naar Den Bosch toe...
Toen in 1640 in 's-Hertogenbosch een opvolger werd gezocht voor de organist Philip Heymissen, adviseerde het 'college der musichiens, liefhebbers van de musieck' om Joannes Baptist Verrijt te benaderen. Aangezien het Leuvense orgel in niet al te beste staat verkeerde, terwijl het orgel van de Sint-Janskerk juist tot de beste van het land werd gerekend, had Verrijt hier wel oren naar.
Van de verschillende sollicitanten kreeg Verrijt uiteindelijk de voorkeur, mede omdat hij naar de mening van de 'musieckliefhebbers' excelleerde in het onderdeel lang- en clavecimbelspel, wat van belang werd geacht voor de maaltijden en ontvangsten in het Bossche stadhuis. Een probleem was de katholieke status van Verrijt en zijn echtgenote. Een katholieke organist in een gereformeerde kerk? Aan de benoeming werd daarom de voorwaarde verbonden dat Verrijt en zijn vrouw gereformeerd dienden te worden. Maar 's-Hertogenbosch was Verrijt wel een gereformeerde belijdenis waard.
De organist in 's-Hertogenbosch was meestal ook klokkenist. Zo lezen we in de opdracht voor organist Stroombergen, de opvolger van Verrijt, dat hij 'gehouden sal weesen op de clocken te spelen des sondaechs, donderdaechs ende saterdaechs van elven tot half twaelf uyren'. Het was de uitdrukkelijke wens van het Bossche stadsbestuur het carillon door een kundig beiaardier te laten bespelen. Daarom werd Verrijt naar Utrecht gezonden om lessen te nemen bij de 'wijt beroemde en hoog geagte musicijn' Jacob van Eijck. Daarbij moest Verrijt zijn leertijd bij Van Eijck zo nuttig mogelijk besteden, door ook 'wat te oeffenen op de Fleute'.
De blind geboren Jacob van Eijck blonk inderdaad uit in het fluitspel. Eén van de belangrijkste Nederlandse uitgaven van instrumentale muziek in de zeventiende eeuw is van Eijcks Der Fluyten Lust-hof, beplant met Psalmen, Pavanen, Allemanden, Couranten, Balletten, Airs etc. Hierin staat ook de Almande Verrijt, een hommage van de leermeester aan zijn begaafde leerling. Behalve dat hij bij Van Eijck studeerde, leidde Verrijt ook zelf leerlingen op. Zo bereikte hem uit Rotterdam het verzoek om een blinde weesjongen, Jan Pickert, de latere organist van de remonstrantse kerk in Rotterdam, orgel en clavecimbel te laten studeren.
Katholieke muziek door een gereformeerde
Verrijt was dan wel gereformeerd geworden, maar dat belette hem niet muziek te schrijven voor de katholieke eredienst. De door hem geschreven motetten op teksten uit onder andere de psalmen en de brief van Paulus aan de Philippenzen waren - behoudens een tweetal - niet onaanvaardbaar voor de protestanten. Dat lag natuurlijk geheel anders voor de missen die hij schreef. Waarschijnlijk zijn deze in Rotterdamse schuilkerken uitgevoerd, hoewel er ook aanwijzingen zijn dat zijn werk in Utrecht gezongen werd.
De musicoloog Frits Noske concludeert uit de partituren dat opnieuw bewezen is dat er in die tijd door amateurs op hoog niveau gezongen werd. Wat betreft die vocale virtuositeit wijst Noske op het hardnekkig misverstand dat composities, zoals die van Verrijt, 'te wereldlijk' zouden zijn. Het tegendeel is waar. In de zeventiende eeuw gold virtuoze zangkunst - in de katholieke kerk - als een middel tot lof van het allerheiligste. 'Immers, als God de zangstem aan de mens had geschonken, dan diende de mens deze gave ook zo efficiënt mogelijk te exploiteren.'
Was Verrijt in die dagen nu een eenzaam muzikant in een voor het overige cultuurarm 's-Hertogenbosch? In de literatuur over het (Brabantse) muziekleven wordt het calvinisme afgeschilderd als dé grote boosdoener die het eens zo bloeiende muziekleven de das had omgedaan. Slechts traag en luid gezongen psalmen zouden de vruchten van het calvinisme zijn. Uit de sollicitatieprocedure van Verrijt blijkt echter dat de gereformeerden geen 'storend element' waren. De 'musieckliefhebbers', waaronder drie predikanten, waren vol lof over Verrijts zang en clavecimbelspel en verkozen hem, de katholiek, boven de andere organisten.
Het 'collegie van musichiens'
In de stad was voorts een 'collegie van musichiens' actief naast speellieden die gebeurtenissen opluisterden met hun muziek. In een kwitantie behorende bij de stadsrekeningen uit de jaren veertig worden deze muzikanten ook nadrukkelijk genoemd: 'Meester Tael, Mr. Jan (Verrijt) gewesen organist, Mr. Francois (Coenraads Stroombergen) organist tegenwoirdich, Mr. Blondt, Mr. Hans Felten, Mr. Andris van Furst, Mr. Andris (de) Speelman en Anthony van Borckelo'. Van Willem Tael weten we wat meer. Hij kwam uit Wesel, was gereformeerd en 'meesterlick op de cornet, fluyt, fagot ende andere instrumenten die geblaasen werden'.
Deze speellieden, waar Tael ook bij hoorde, stonden veelal onder leiding van de organist, de spil van het muziekleven. In de stadsrekeningen wordt hij dan ook genoemd als de ontvanger van het geld voor de 'heeren musicanten'. Zo ontving Verrijt bijvoorbeeld op 21 oktober 1643: 1 okshoofd (230 liter) Franse wijn of 60 gulden. De speellieden gaven aanzien aan de stad en droegen bij aan de luister van de vaak zeer overvloedige maaltijden die de schepenen - met of zonder belangrijke gasten - plachten te gebruiken. Hun aanwezigheid was ook gewenst bij feesten, zoals de jaarlijkse viering van de inname van de stad door Frederik Hendrik en de viering van de Vrede van Munster. Ook bij ontvangsten van gasten bij de stadspoorten en later in het stadhuis waren de speellieden aanwezig.
Van 's-Hertogenbosch naar Rotterdam
In 1642 kreeg Verrijt het toezicht op de bouw van het nieuwe orgel in de Rotterdamse Sint-Laurenskerk. De bouwer, Hans Goltfuss, had hij al in 1631 ontmoet toen deze aan het orgel van de Sint-Petruskerk in Oirschot arbeidde. Nadien werkte Goltfuss onder meer aan het orgel van de Bossche Sint-Janskerk, al moest hij de stad in 1634 met smaad overladen verlaten, omdat hij bij het herstel van het orgel ernstige fouten zou hebben gemaakt. Dat het stadsbestuur van Rotterdam Verrijt dus vroeg om organist te worden van de Sint-Laurenskerk is geen verrassing. Hoe graag de Rotterdammers Verrijt in hun midden wilden hebben, blijkt wel uit het vorstelijk inkomen dat hij ontving: maar liefst 900 gulden per jaar! Een salaris dat maar weinig organisten verdienden.
Verrijt schreef in zijn nieuwe woonplaats enkele belangwekkende composities zoals zijn Divinae ac piae oblectationes opus IV (1647) voor vier tot acht stemmen met vier instrumenten en enkele motetten die gebundeld zijn in de Flammae divinae opus V uit 1649, jammer genoeg het enige werk van Verrijt dat bewaard is gebleven. In deze bundel met motetten toont hij zich een meester in het combineren van het traditionele contrapunt met de uit Italië afkomstige virtuoos-concertante schrijfwijze. In de bibliotheek van het Groninger Muziekcollege bevond zich nog ander werk van Verrijt, dat echter tot op heden niet is terug gevonden.
In twee steden in het huidige Polen, Torun en Elbling, werden voor de Tweede wereldoorlog nog door Verrijt geschreven missen bewaard, maar deze zijn in de oorlog verloren gegaan. De motetten uit Verrijts Flammae divinae worden thans nog uitgevoerd en zijn ook verschenen op CD. Frits Noske, die de motetten uit Verrijts Flammae Divinae uitvoerig bestudeerde, toonde zich zeer onder de indruk over de rijkdom van Verrijts composities. Het werk van Verrijt was in zijn tijd uiterst modern en buitengewoon origineel, geworteld in de Nederlandse polyfone traditie en sterk benvloed door de Italiaanse concertante stijl.
Verrijt, organist, klokkenist, fluitist, clavecinist, zanger, muziekpedagoog en bovenal componist werd op 25 augustus 1650 begraven in de Rotterdamse Prinsenkerk.
Bronnen
Balfoort, D., Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw, 's-Gravenhage, 1981.
Lijten, J., "Een groot Oirschots Musicus: Jan Baptist Verrijt", in: Campinia (1994), 43-45.
Motet Fili, Ego Salomon door Ensemble Bouzignac (Vanguard 99126, 1995).
Motetten Ave dulcis Jesu, Currite Pastores, Vulnera cor meum en O Jesu, splendor aeternae door Ensemble dell' Anima Eterna en Vokaal Ensemble Currende o.l.v. Jos van Immerseel (Tel. 8902, 1989). Deze CD behoort tot het Teleac-cursuspakket Muziek in de Nederlanden (Utrecht 1989).
Zomerdijk, H., Het muziekleven in Noord-Brabant 1770-1850, Tilburg, 1981.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 4, Amsterdam/Meppel, 1996.