Gedreven katholiek
Na de middelbare handelsschool werkte Wouter Lutkie in de zaak van zijn vader. Zijn aspiraties moeten toen al in andere richting zijn gegaan, want hij studeerde privatim humaniora en wijsbegeerte, publiceerde over schoolervaringen en Esperanto (hij behaalde het diploma leraar Esperanto), bemoeide zich intensief met drankbestrijding (hij bleef zijn leven lang geheelonthouder), was betrokken bij de oprichting van patronaten, organiseerde sociale cursussen en deed - in de traditie van die dagen - aan apologie van de katholieke geloofsleer. In deze dagen vervulde hij ook zijn militaire dienstplicht.
Van 1912 tot 1919 verbleef hij als late roeping op de klein- en grootseminaries van het bisdom Den Bosch. In 1919 priester gewijd, werd hij kort nadien benoemd tot kapelaan in Gemonde bij Boxtel. Daar hervatte hij zijn publicistische arbeid en correspondentie met personen in binnen- en buitenland. Zo ontving hij op sommige dagen meer post dan alle andere inwoners van Gemonde tezamen.
Met deze belangstelling en aspiraties moet Lutkie zich in Gemonde verbannen hebben gevoeld. Hij probeerde dan ook van de bisschop een andere, meer aan zijn interesse beantwoordende functie te krijgen. De steile Mgr. A.F. Diepen toonde zich echter niet toeschietelijk - ook in latere jaren gaf hij blijk van afkeer van nieuwlichters en aantasters van de gevestigde orde - en de temperamentvolle Lutkie trok daaruit de consequentie: in 1922 vroeg en kreeg hij ontslag uit zijn functie en vestigde hij zich als priester-publicist in het landhuisje Soli Deo in Nuland. Van suspensie was overigens geen sprake, hij bleef volwaardig priester.
Pleitbezorger van het fascisme
Onmiddellijk daarna legde hij grote activiteiten aan de dag ten gunste van de zogenaamde herstelbeweging, een restauratieve stroming waarvan veel supporters warme voorstanders van het fascisme - vooral naar Italiaans model - zijn geworden. Ook Lutkie werd spoedig een geestdriftig pleitbezorger van de fascistische theorie in het algemeen en van bepaalde Nederlandse vormen van die gedachte in het bijzonder.
Zijn afkeer van de democratie had hij vooral opgedaan bij de lectuur van de Franse auteur Léon Bloy, die hem leerde dat democratie slechts afgoderij van het getal was, een vervanging der van God gegeven wijsheid door de dommekracht van de numerieke meerderheid.
Al in 1922 raakte Lutkie betrokken bij het reactionaire, spoedig fascistoïde periodiek Katholieke Staatkunde (uitgegeven door dr E.G.H. Verviers), zij het onder de schuilnaam Expectans. Hij wilde daardoor kennelijk een ingrijpen van zijn kerkelijke superieuren voorkomen. In dat milieu werd Lutkie spoedig de drijvende kracht.
Dat gold ook toen het blad op bisschoppelijk bevel het predikaat katholiek moest laten vallen en Opbouwende Staatkunde ging heten. Van het gelijknamige genootschap was hij zelfs enige tijd voorzitter, totdat de bisschop ook hieraan in 1924 een einde maakte.
Na het verdwijnen van dit periodiek bleef Lutkie in tijdschriften - o.a. Roeping - en in boekvorm getuigen van zijn geloof in de herstelgedachte, de revolutie van rechts. Ook was hij als bestuurslid of op de achtergrond betrokken bij verscheidene organisaties in deze sfeer, zoals de Nationale Unie.
In de jaren twintig en de vroege jaren dertig had hij ook ettelijke ontmoetingen met de Italiaanse duce, Benito Mussolini. Een neerslag daarvan is onder andere te vinden in zijn dweperige boeken Van Toorop naar Mussolini (1928) en Italië dat mijn hart heeft (1934).
Aristo
In de jaren twintig gaf Lutkies nonconformisme hem een tijdlang gezag bij de jongeren. Daarvan getuigen met name de reacties op zijn artikel Magnanimiteit in Roeping (1925). Vooral katholieke jongeren bleken gevoelig voor het beroep op grootheid van ziel in een tijd dat ook zij zich gingen verzetten tegen de benauwdheden van het Rijke Roomse Leven.
Lang heeft dat gezag overigens niet stand gehouden. Dat blijkt ook uit Lutkies klacht dat zijn schepping, het maandblad Aristo, veelal werd doodgezwegen. Dit periodiek verscheen vanaf 1930 tot 1943 en werd na de oorlog voortgezet. Het blad was onafhankelijk maar in zijn kolommen kwam menig supporter van het fascisme aan het woord.
De redactie bestond merendeels uit personen die hun sporen in deze sfeer verdiend hadden; zelfs Arnold Meijer, de leider van het fascistische Zwart Front, maakte even deel uit van de redactie. Ook Lutkie liet zich daarin niet onbetuigd.
Toch telde het ook auteurs in zijn kolommen - zoals Bert Voeten en Maarten Vrolijk - die van onbesproken democratisch gehalte bleken. Het blad heeft nooit de renommee van een gezaghebbend tijdschrift kunnen verwerven. Het deelde de reputatie van zijn inspirator en feitelijke hoofdredacteur: buiten de orde van wat werkelijk interessant was.
Het neemt niet weg dat Lutkie toch telkens bepaalde jongeren wist te boeien. Tot de naoorlogse generatie behoren Wim Zaal en Henk van Gelre, die niet alleen in Aristo publiceerden, maar het herhaaldelijk voor Lutkie in geschriften opnamen.
Ook Lutkies vele publikaties in boekvorm hebben op tijdgenoten en latere lezers weinig indruk nagelaten. Afgezien van zijn wat naïeve belangstelling voor het fascisme (hij heeft zichzelf overigens nooit fascist willen noemen), had zijn schrijverschap - religieus-moralistisch van aard - te weinig diepgang en originaliteit om werkelijk te boeien.
Afkeer van nazisme
Lutkie was uitgesproken francofiel. Hij bewonderde de Latijnse cultuur. Zijn afkeer gold de Pruisische mentaliteit. Zo hoeft het niet te verwonderen dat hij veel zag in Mussolini's fascisme en Hitlers nazisme krachtig afwees. Musserts NSB heeft hij fel bestreden. Ook de Dietse gedachte vond geen aanhang in zijn kring, aangezien zij met name tegen Franse invloeden ageerde. Van collaboratie met de bezetter tijdens de oorlog is dan ook geen sprake geweest. Na de oorlog heeft hij in het culturele leven - buiten een kleine kring van getrouwen - nauwelijks nog een rol gespeeld.
Bronnen
Joosten, L., Katholieken en Fascisme in Nederland. 1920-1940, Utrecht, 1982.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 2, Amsterdam/Meppel, 1994.