Leergierige jongen en katholieke zwaargewichten
Gerards vader had het van kleine middenstander weten te brengen tot journalist. Hij was Arnhems correspondent voor enkele katholieke kranten, waaronder Het Centrum. In het gezin heerste een sfeer van aanpakken en van strijdbaarheid voor de katholieke zaak, die typerend was voor katholieken in een minderheidspositie.
Gerard mocht voor zijn vader verslagen maken van culturele gebeurtenissen toen hij nog op de driejarige HBS zat. De leergierige jongen kwam daardoor in contact met katholieke zwaargewichten op cultureel gebied, zoals de Vondelkenner pater B.H. Molkenboer O.P.
Na zijn eindexamen studeerde Knuvelder van 1918 tot 1922 Nederlands aan de R.K. Leergangen te Tilburg. Hier waren H.W.E. Moller en L.C. Michels zijn leermeesters. Zij leerden hem het vak, maar inspireerden hem ook tot inzet voor de culturele ontwikkeling van de Nederlandse katholieken en van Brabant in het bijzonder. In deze jaren ontstond de vriendschap met de veel oudere Pieter van der Meer de Walcheren, een vurige "bekeerling", toen redacteur Letteren van het progressief-katholiek weekblad De Nieuwe Eeuw. Tijdens zijn leraarschap in Bergen op Zoom, in de jaren 1921-1923, sloot Knuvelder ook vriendschap met de seminarist Willem Asselbergs (Anton van Duinkerken). In 1923 trok hij naar Eindhoven, waar hij leraar en van 1952 tot 1967 directeur van het Sint-Joriscollege was.
Roeping
Uitgedaagd door Van der Meer de Walcheren richtte Moller in 1922 Roeping op als podium voor katholieke jongeren. Dit in Tilburg verschijnende "tijdschrift voor schoonheid" moest niet alleen literair, maar tegelijk ook katholiek apostolisch zijn. Knuvelder was er van het begin af bij. Hij was ook een van de organisatoren van een bijeenkomst van de jongeren rond Roeping in een Tilburgs café in 1924, en sprak er over "de cultuurtaak van de literator".
Anton van Duinkerken en Antoon Coolen maakten daar met elkaar kennis, volgens de overlevering niet door het noemen van hun naam, maar door elkaar het slagwoord 'Brabant' toe te voegen. Toen in 1925 door een aantal katholieke jongeren het meer actueel-literaire en dynamische tijdschrift De Gemeenschap werd opgericht, bleef Knuvelder Roeping trouw. In 1928 nam hij van Moller, die was teleurgesteld door de verbreking van de eenheid onder de jongeren, de hoofdredactie over. Hij bleef deze voeren tot in 1944, toen Roeping moest stoppen wegens ontstentenis van papier.
Fascisme van studeerkamergehalte
Gerard Knuvelder heeft zich nooit beperkt tot zijn onderwijstaak. Hij schreef kritieken over actuele en studies over oudere literatuur - en zou dit zijn hele leven blijven doen - maar ook studies over sociaal-economische, historische en politieke onderwerpen. In zijn boek Vanuit wingewesten (1930) ontleedde hij de materiële en culturele achterstand van het katholieke Zuiden van Nederland en leverde hij een pleidooi voor de verheffing hieruit, zodat het in een door hem gedroomd Groot-Nederland een centrale rol kon gaan vervullen.
Zoals vele jongeren destijds, zeker ook katholieke, stond hij kritisch tegenover het in zijn ogen in dadenloos gepraat en compromissen vastgelopen Nederlandse parlementaire stelsel. In zijn Vernieuwing van staatsbestel (1934) pleitte hij voor wat toen wel gezien werd als een op katholieke beginselen berustend stelsel: een sterk monarchaal gezag, bijgestaan door raden uit het maatschappelijk leven, en een in macht beperkt parlement.
Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken, dat Knuvelder sympathiek stond tegenover het fascisme van Mussolini en aanvankelijk ook het optreden van Hitler goedkeurde. Het nationaal-socialisme als levensbeschouwing heeft hij echter steeds principieel afgewezen. Wel deed hij ooit een poging om te komen tot een "bond van katholieke fascisten", maar zijn schoolbestuur, met Moller als voorzitter, verbood de leraren politieke acties. Knuvelders politieke beschouwingen hebben trouwens altijd een hoog studeerkamergehalte gehad.
Geschiedschrijving van de Nederlandse literatuur
Achteraf gezien van meer en duurzaam belang was Knuvelders werkzaamheid als geschiedschrijver van de Nederlandse (dit is: de Nederlandstalige) literatuur. Voor gebruik op scholen schreef hij, met langdurig succes, een Schets van de Nederlandse letterkunde (2 dln, 1938-1939) en een bijbehorende bloemlezing (idem), verschenen bij de Bossche uitgever Malmberg.
Toen onder andere bij dezelfde uitgever in 1939 onder redactie van F. Baur een veeldelige Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden begon te verschijnen - anno 1995 nog niet voltooid - verklaarde Knuvelder zich tegen de veelkoppige aanpak ervan en voor een door één persoon vanuit één visie geschreven geschiedwerk.
Dat heeft hij geweten. De uitgever daagde hem uit dit dan zelf maar eens te doen. In de jaren 1948-1953 verscheen zijn vierdelige Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde van de aanvang tot heden, in 1954 zijn Handboek tot de moderne letterkunde, in 1962 zijn Beknopt handboek. Deze hele onderneming heeft Knuvelder tot zijn dood toe als het ware gevangen gehouden.
In 1970-1976 kwam de vijfde, geheel herziene druk van zijn vierdelige Handboek, in 1982 nog de tiende druk van het Beknopt handboek, waarin ook de moderne letterkunde was opgenomen. Knuvelder, waarschijnlijk de laatste solitaire geschiedschrijver van onze gehele letterkunde, heeft de smaak en visie van verschillende generaties Neerlandici beïnvloed.
Blijken van waardering
De Rijksuniversiteit van Utrecht beloonde zijn literairhistorische prestaties in 1961 met een eredoctoraat. Van een tamelijk uitgesproken katholieke visie in de eerste drukken is later weinig meer te bespeuren. Wel moet zijn werk nu reeds in zekere zin als verouderd beschouwd worden, vooral door zijn opvatting dat geschiedschrijving van de letterkunde ook uitgesproken esthetische waarde-oordelen moest inhouden.
Hij had overigens aan die ene visie waarvan de geschiedschrijver volgens hem diende te getuigen, stevig moeten knabbelen doordat hij voor zijn reuze-arbeid sterk moest steunen op speciaalstudies, en dus ook op oordelen, van anderen.
Tijdens zijn 'gevangenhouding' wist Knuvelder toch nog talloze andere activiteiten te ontplooien. Zo was hij van 1944 tot 1954 hoofdredacteur van het in Helmond verschijnende De Nieuwe Eeuw en van 1962 tot 1982 hoofdredacteur van het tijdschrift Brabantia. Hij doceerde aan de Katholieke Leergangen (1965-1972) en was lid van de Raad voor de Kunst en van de Conferentie der Nederlandse Letteren. Verder was hij mede-oprichter van Het Zuidelijk Toneel Globe en de toneelgroep Proloog.
Voor zijn werk ten bate van het culturele leven in Noord-Brabant verleende het provinciebestuur Knuvelder in 1960 de provinciale Prijs voor Schone Kunsten en in 1976 de Provinciepenning. Hij werd door zowel de Nederlandse koningin als door de koning der Belgen begiftigd met een officierschap.
Bronnen
Anbeek, T., "Knuvelder. De pilaarheilige", in: Literatuur (jrg. 6, nr. 6, 1989), 358-360.
Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 3, 's-Gravenhage, 1989.
Roes, A., "Het echec van de katholieke jongerenbeweging", in: Brabantia (jrg. 38, nr. 8, 1989), 15-18.
Schippers, J., Zwart en nationaal front, Amsterdam, 1986.
Venema, A., Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie, deel 1, Amsterdam, 1988.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 3, Amsterdam/Meppel, 1995.