Liefde voor fotografie
Martien ging in september 1920 naar de Latijnse school in het nabije Gemert en twee jaar later naar de HBS in Helmond. Daar ontmoette hij een oudere student die een camera bezat en dat deed bij de jongeman een fervente interesse voor de fotografie ontstaan. Ook kreeg hij in Helmond contact met kunstenaars, onder andere met de twintig jaar oudere Frans Jacobs, een van de dessinontwerpers van de katoenfabriek Vlisco.
Na zijn eindexamen in de zomer van 1925 werkte Martien tot het voorjaar van 1929 in de ouderlijke klompenmakerij met de bedoeling zijn vader op te volgen. Intussen was hij volop bezig met zijn grote liefde: de fotografie. Hij zond met succes zijn prille werk naar het gezaghebbende vakblad Focus en kreeg contact met de hoofdredacteur, Adriaan Boer. Diens opvattingen over het picturalisme beïnvloedden Martien zeer en zouden bepalend blijken voor zijn latere carrière.
In mei 1929 kreeg hij van thuis toestemming om van de fotografie zijn beroep te maken. Een half jaar werkte hij daarom bij de fotobedrijven Kat en Hegeman in Helmond en daarna een jaar als zelfstandig fotograaf in Lieshout. Op aanbeveling van Adriaan Boer ging hij vanaf de zomer van 1930 gedurende een jaar een vakopleiding volgen aan de Bayerische Staatslehranstalt für Lichtbildwesen in München.
In dat kosmopolitische centrum maakte hij kennis met de stroming van de Nieuwe Zakelijkheid, gepropageerd door Moholy-Nagy en anderen. Maar deze richting sprak hem weinig aan, hoewel sporen van het daarmee verband houdende constructivisme veel later, in de jaren '60, zijn terug te vinden. Veel sterker raakten hem het expressionisme en de surrealistisch verbeelding van de late middeleeuwer Jeroen Bosch en de romantische wereld van de schrijver Victor Hugo.
Terug in het vaderland werkte hij korte tijd bij de fotograaf Helder in Middelburg; een job die hem niet aansprak omdat die hoofdzakelijk burgerlijke portretopdrachten behelsde. Met steun van zijn vader kon hij begin 1932 een eigen fotoatelier starten aan de Emmasingel in Eindhoven. Daar, en ook in Helmond, had hij in de voorafgaande herfst al zijn eerste tentoonstellingen gehad.
Kunstgeschiedenis en heemkunde
In 1935 trouwde Martien met Nanna Cuppens. Zij zouden tien kinderen krijgen. Het waren geen gemakkelijke jaren; de crisis heerste alom. Maar in de Lichtstad ondervond Martien belangstelling en steun van Philipsmensen, onder anderen van Eric de Vries, de televisieopbouwer. Kunstgeschiedenis en heemkunde boeiden hem zeer en vormden de artistieke fotograaf. Coppens gaf in 1937 in eigen beheer het fotoboek Rond de Peel uit, vooral belangrijk vanwege de sterk expressieve, verweerde koppen. Vriendschap met een volkskundige als Hein Mandos speelde in deze ontwikkeling zeker ook een rol.
Coppens raakte in de ban van oude Brabantse kunstschatten, met name de kerken van Oirschot en de Bossche Sint-Jan. Eens per week fietste hij, bepakt met camera en statief, naar Oirschot om er de gebeeldhouwde koorbanken te fotograferen. Dat was eindeloos geduldwerk want hij schuwde kunstlicht en wachtte op de gewenste lichtval.
In 1941 durfde de Eindhovense uitgever De Pelgrim het aan het boek De koorbanken van Oirschot te produceren. De maker ontving hiervoor een honorarium van zegge en schrijve ƒ 250,-. De uitgave werd een succes: met herdrukken werden in totaal 12.000 exemplaren verkocht! In hetzelfde jaar verscheen de eerste uitgave van Gedachten in Steen dat eveneens gretig aftrek vond, zelfs tot op de dag van heden.
In december 1942 werd bij een bombardement op de Eindhovense binnenstad ook het pand van Coppens getroffen, waarbij een groot deel van zijn negatievencollectie verloren ging. Twee jaar later raasde de bevrijdingsveldtocht over Noord-Brabant. Voor Oirschot betekende dat de verwoesting van de trotse kerk en de teloorgang van de koorbanken. Coppens' boek was daardoor een nog waardevoller document geworden, een dierbare herinnering. Martien was toen actief als freelancer en maakte meer boeken over koorbanken (Barok in 1944, Gotiek I in 1948 en Gotiek II in 1949). Daarnaast produceerde hij een tweetal meer theoretische verhandelingen en leerboeken over fotografie, zoals De mens in de fotografie (1946), Fotokunst (1947) en Mens en Camera (1950).
Naam in de kunstwereld
In het begin van de jaren '50 onderging Coppens' visie een grote verandering door contacten met het Eindhovense 'Cultuur Contact'. Daar ontmoette hij mensen als Frans Babylon, Jan Kuhr, Louis Vrijdag, abstract werkende kunstenaars als Jan van Eyk en Herman Rademaker en de enthousiaste Van Abbe-directeur Edy de Wilde. Die bracht in zijn museum werken van de École de Paris, een bruisende wereld waarin Martien Coppens zich thuis voelde en waardoor hij werd beïnvloed. Ook het realisme van de reportagefotografie, zoals dat gebracht werd in bladen als Life en Picture Post, met een wisselwerking tussen abstractie en surrealisme liet sporen achter.
Het Van Abbemuseum lanceerde in de vroege jaren '50 internationale fotografietentoonstellingen en Coppens raakte betrokken in kringen van collega's uit de hele wereld. Dat waren bijvoorbeeld de fotografen van de beroemde Magnum-groep in Parijs en New York, onder wie Capa, Cartier-Bresson en Bisschof. Maar ook met die andere knappe Brabantse vakman, de in Tilburg werkzame Henri Berssenbrugge, was er contact. Bij diens tachtigste verjaardag werd in het Eindhovense stadhuis een overzichtstentoonstelling georganiseerd.
Martien Coppens' werk werd tentoongesteld in binnen- en buitenland: Eindhoven, Den Haag, Groningen, Amsterdam, Venetië, Milaan, Parijs en Duitse steden. Hij werd redacteur van bladen als Fotografie (1950 tot 1955) en Vakfotografie (1963 tot 1968). Er volgden boeken over de zich snel ontwikkelende stad Eindhoven (1954, 1962 en 1969), over de Peel (1958), Antwerpen (1968) en de Bossche veemarkt (1956).
Late werk
In de jaren '60 groeide bij Martien Coppens een sterke fascinatie voor primitieve Afrikaanse beeldhouwkunst. Hij bouwde een eigen verzameling op van deze sculpturen, geladen met een animistische kracht. Deze interesse resulteerde in het boek Negerplastiek (1976). Het expressionisme van die verre cultuur wordt daarin op hevige wijze in fotovorm vastgelegd.
Eind jaren '70 en begin jaren '80 werden veel oudere foto's, die vooral verband hielden met het eigen Brabantse land en zijn cultuur, opnieuw in boekvorm gebundeld. Totaal zijn van zijn hand in de loop der jaren circa zeventig fotoboeken verschenen. De vele indrukwekkende banden die aan Brabant zijn gewijd, vormen een waardevol brok visueel geheugen, een zichtbare historie van een helaas goeddeels verdwenen Brabant.
Geen fotograaf heeft hier zoals Coppens een beeld vastgelegd van markante motieven, aspecten van identiteit en zeker niet minder van schoonheid. Hij mag gezien worden als een chroniqueur van een gewest dat een periode van totale omwenteling beleefde. Wat hij vastlegde was overigens in zijn jaren al zeldzaam; hij koos zijn motieven selectief.
In juni 1986 is Martien Coppens overleden. Hij werd, begeleid door een grote schare vrienden en bewonderaars, begraven in zijn geboortedorp Lieshout in het graf van zijn ouders. Zijn geest leeft voort in een indrukwekkend oeuvre: pakkende, vaak ontroerende prenten in zwart, wit en grijzen, soms op zich zelf staand, soms delen van reeksen die meer zijn dan de optelsom van die delen. Het levenswerk van deze begaafde man is een afspiegeling van een Brabant dat nu al weer ver achter ons ligt.
Bronnen
Coppens, M., Waarom fotograferen, Eindhoven, 1982.
Gesprekken met Martien Coppens' zoons Jan en Joep
Dit artikel verscheen eerder in: P. Timmermans, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 5, Heeswijk, 1999.
Deze persoon komt voor in Brabantse Helden, een tv-serie geproduceerd door Eendracht Films en Erfgoed Brabant voor Omroep Brabant.