Heusden bevond zich rond 1570 in een onrustige periode. Het recente begin van de Tachtigjarige Oorlog was de inwoners niet ontgaan. Dit begon al in 1568, toen een garnizoen Albanese ruiters (zogenaamde ‘Roodrokken’) zijn intrede had genomen in Heusden. De Heusdense burgerij moest opdraaien voor het levensonderhoud, ‘drank, haver en hop’, van de Spanjaarden.
In 1569 kwam er een nieuw garnizoen, met Francisco de Vargas als aanvoerder. De soldaten waren er om de opkomende Reformatie te onderdrukken, maar zorgden vooral voor overlast, met als pijnlijke uitschieter de moord op drie Heusdenaren in 1568.
Deze overlast was echter nog maar het begin van de ellende die Heusden te wachten stond. In 1572 probeerden kapitein Waardenburg en Joost Hoeck, waarschijnlijk uit Heusden afkomstige geuzen, hun vaderstad in te nemen. Jonkheer Gerard Spiering van Wel, die in Spaanse dienst was en wellicht daarom de niet zo vredelievend aandoende bijnaam ‘Quaetael’ (oftewel kwaaitaal, waarschijnlijk een bijnaam voor een kwaadspreker) had gekregen, trok zich als reactie op de geuzen met een aantal zakkendragers en arbeiders terug in het Heusdense kasteel. Te midden van de hectiek ging het fout. Zoals geschiedschrijver Jacobus van Oudenhoven (1601 - 1690) de gebeurtenis beschreef in de achttiende eeuw:
‘..soo is tusschen den hof van ’t kasteel ende de huysen staende op ’t eynde van de Ridder-Straet / by ongeluck in het uytdeelen van ’t Bus-kruyt / een brandende londt in ’t Bus-kruyts-tonneken gevallen.’
Het ontplofte buskruit zorgde niet alleen voor directe lichamelijke schade onder de arbeiders, maar veroorzaakte bovendien een brand die zich snel verspreidde door de Ridderstraat, de Burgstraat, de Smitsstraat (de huidige Breestraat) en de Engstraat, tot de Oud-Heusdense poort aan toe. Niet alleen de huizen langs deze straten werden door het vuur verwoest, maar ook de Sint-Catharinakerk en het in 1461 gebouwde stadhuis werden zwaar getroffen. Met het stadhuis verbrandden volgens Van Oudenhoven ook ‘alle stadtsregisters, protocollen ende schriften.’
Jacobus van Oudenhoven beschreef de rampzalige brand in zijn boek Geschiedenis en beschryving der stadt Heusden. Hierin dateerde hij de brand, waarschijnlijk per abuis, zowel in 1569 en 1572. Dat de brand hoogstwaarschijnlijk toch in 1572 heeft plaatsgevonden, blijkt onder meer uit een Heusdense stadsrekening over het jaar 1572. Hierin staat dat de zolder van het stadhuis afgebrand was, waardoor deze geen winst opgeleverd had.
Naar aanleiding van de Pacificatie van Gent verlieten de Spaanse soldaten Heusden in 1577. In datzelfde jaar besloot het stadsbestuur zich aan te willen sluiten bij de Opstand. De Spaanse overlast en onderdrukking kwam hiermee ten einde. De rampspoed echter niet: er volgde nog een periode van ‘grote sterfte’ in 1584, waarschijnlijk veroorzaakt door de pest.
In 1588 werd het stadhuis herbouwd. Dit laatgotische bouwwerk werd eeuwen later wederom getroffen door het noodlot bij de stadhuisramp in 1944. Het in 1955 opnieuw herbouwde stadhuis is nu onder meer in gebruik als streekarchief. Hier wordt de geschiedenis van Heusden bewaard, waaronder toch nog een aantal protocollen van vóór de brand in 1572.
Bronnen
De Munck, L., Heusden. Kroniek van een stadje, Heusden, 1970.
Van Engen, H., Van tweeën een. Het archiveringssysteem van de stad Heusden tot 1811, masterscriptie, 2008.