Jeugd
Cornelis bracht zijn jeugd door in 's-Hertogenbosch. De eerste leerjaren van het gymnasium volgde hij bij rector dr. C.R. Hermans, de grote stimulator van de Brabantse geschiedenis en letterkunde. Door de benoeming van zijn vader in 1854 tot lid van de Hoge Raad der Nederlanden verhuisde het gezin naar Den Haag. Maar de geboortestad werd niet vergeten. Vader Justus Pape, die met grootvader ds. Carel Willem Pape tot de oprichters en actieve leden behoorde van het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, was tot zijn verhuizing naar Den Haag secretaris van het genootschap. Cornelis Peter David en zijn een jaar oudere broer Carel Willem Justus Jacobus werden later eveneens lid van het genootschap.
Studie
Na het behalen van het gymnasiumdiploma ging Cornelis rechten studeren in Leiden. De juridische opleiding sloot hij in 1870 af met de dissertatie De leer van het werkdadig berouw in het hedendaagsche strafrecht, waarop hij cum laude promoveerde. Hij vond het begrip "berouw" te vaag in het Nederlandse strafrecht, daarom gebruikte hij de omschrijving "werkdadig berouw", waaronder hij echt berouw verstond. Als voorbeeld noemde hij onder andere dat de "misdadiger" het slachtoffer vrijwillig de toegebrachte schade vergoedt.
Tijdens zijn studie in Leiden sloot hij vriendschap met Pieter Cort van der Linden, de latere minister-president ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, en met Jacobus Herderscheê die van 1900 tot zijn emeritaat in 1913 hervormd predikant was in 's-Hertogenbosch. Op zijn reizen naar de Brabantse hoofdstad heeft Cornelis hem waarschijnlijk wel eens bezocht. Na zijn emeritaatsverlening woonde Herderscheê een zestal jaren in Den Haag, waardoor hun ontmoetingen frequenter konden plaatsvinden.
Het juridisch geweten van de gemeenteraad
Cornelis vestigde zich na zijn studie als advocaat en procureur in Den Haag. Van 1877 tot 1899 was Cornelis lid van de Haagse gemeenteraad. Hij behoorde tot de grote groep gemeenteraadsleden die niet gebonden waren aan een bepaalde politieke groepering. In de negentiende eeuw kwam het vaak voor dat politici niet tot een partij behoorden. Zijn belangstelling ging aanvankelijk uit naar de gemeentelijke strafvorderingen en het burgerlijk armbestuur. Hij gold als het juridisch geweten van de gemeenteraad. Vanwege zijn zwakke gezondheid stopte hij na 22 jaar met het raadswerk.
In 1886 behoorde Cornelis Pape tot de oprichters van De Avondpost. Dagblad voor Stad en Land. Het was een Haagse krant voor het "beschaafde publiek". De redactie had een "gekuischten vorm en (…) beschaafden toon" voor ogen en vond daarnaast leesbaarheid een belangrijke voorwaarde voor de krant. Pape bleef het dagblad tot zijn dood financieel steunen.
Na zijn afscheid als lid van de gemeenteraad trok hij zich geleidelijk aan terug uit culturele en maatschappelijke verenigingen en instellingen, waarin hij bestuursfuncties vervulde. Dat betrof onder meer het voorzitterschap van de vereniging die het lot van de nabestaanden van verdronken vissers uit Scheveningen behartigde. De resterende jaren besteedde hij aan het lezen van filosofische en vooral theologische werken. De basis van zijn bibliotheek was gelegd door zijn grootvader, de predikant Carel Willem Pape (1788-1872), die gedurende zijn laatste levensjaren in hetzelfde huis, Prinsessegracht 20, had gewoond. Ook de vele publicaties van zijn vriend Herderscheê hebben er deel van uitgemaakt. De bibliotheek is enkele jaren na het overlijden van Cornelis bij Van Stockum in Den Haag geveild.
Filantroop
De ouders van Cornelis waren zeer vermogend. Voor een belangrijk deel was het vermogen afkomstig van zijn moeder, Cornelia Maria Davina Cau. Daarnaast had vader Justus in zijn vrije tijd veel geld verdiend met de internationale wisselhandel. Na het overlijden van hun moeder in 1895 erfden Cornelis en zijn broer Carel dit vermogen. De beide broers schonken reeds bij hun leven veel geld weg aan allerlei instellingen, ook in de provincie van hun geboorte. Ze steunden bijvoorbeeld de hervormde diaconie en droegen bij aan de bouw van het protestants ziekenhuis in 's-Hertogenbosch en aan de restauratie van de hervormde kerk in Oudenbosch. Carel schonk aan De Lakenhal in Leiden zijn schilderijenverzameling. Toen het museum niet aan de verplichting kon voldoen om de schilderijen daadwerkelijk ten toon te stellen, gaf Cornelis na het overlijden van zijn broer Carel, ruim 767.000 gulden aan het museum. Daarmee is De Lakenhal uitgebreid met een nieuwe vleugel bestaande uit twee expositieruimten, die de 'Rode-' en de 'Gele Papezaal' worden genoemd. Naast de veertien schilderijen werden zilverwerk, meubels en oude kledingstukken van de familie aan het museum geschonken. Deze bijzondere schenkingen deden de broers vanwege de goede herinneringen die zij hadden aan hun studietijd in Leiden. De officiële opening van de nieuwe vleugel vond plaats op de tachtigste verjaardag van Cornelis, maar hij kon er vanwege zijn zwakke gezondheid niet meer bij zijn. Op initiatief van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dr. J.Th. de Visser, werd Cornelis Pape vanwege zijn filantropische activiteiten onderscheiden met het officierskruis van de Orde van Oranje-Nassau.
Het Pape-Fonds
De broers hadden samen overleg gepleegd wat er na hun overlijden met het vermogen zou moeten gebeuren. Carel, die het familievermogen tot zijn dood beheerde, heeft als eerste de suggestie gedaan het vermogen in een Pape-Fonds onder te brengen om met de revenuen bepaalde doelen te steunen. Hij voelde niet zo veel voor de liefdadige giften van zijn broer Cornelis. Liever verleende hij doelgerichte steun, zoals het opknappen van het Barend van Namenhofje in Leiden, waarvan hij regent was. Na het overlijden van Carel in 1918 beschikte Cornelis als enige over het vermogen. Hij leefde uiterst sober en bescheiden; hij rookte noch dronk en gebruikte van het grote huis slechts een slaapkamer en een studeerkamer. Allerlei anekdotes deden de ronde over zijn vrijgevigheid. Arme Hagenaars die hij tegenkwam gaf hij geld. Op een winterse dag ontmoette hij een arme man in zijn woonplaats die geen jas aanhad. Zonder dralen deed Cornelis zijn jas uit en schonk het kledingstuk weg. Zijn vrijgevigheid motiveerde hij met: "Ik houd mij steeds voor ogen dat ik slechts rentmeester van mijn vermogen ben." Een andere uitspraak van hem was ontleend aan het bijbelboek Spreuken 3, vers 28: "Zeg niet tot uw naaste: kom eens weerom of morgen zal ik u geven, terwijl gij het hebt." Zijn laatste levensjaren schonk hij, inclusief het bovengenoemde bedrag aan De Lakenhal te Leiden, in totaal ruim 850.000 gulden aan allerlei instellingen. In zijn testament heeft Cornelis het idee van zijn overleden broer nader uitgewerkt om een 'Pape-Fonds' in te stellen. Hij bepaalde dat na aftrek van de begrafeniskosten en een aantal specifieke giften van het restant van het vermogen een fonds gesticht moest worden. De rente- en dividendopbrengsten van het fonds moesten gebruikt worden om financiële steun te verlenen aan allen die dat nodig hadden, zonder te letten op godsdienstige of politieke gezindheid.
Overlijden en begrafenis
Op vrijdag 26 mei 1922 overleed Cornelis Pape. De daaropvolgende maandag 29 mei 1922 werd hij onder grote belangstelling begraven. Zijn vriend Jacobus Herderscheê voerde als eerste het woord. Na de begrafenis werd het Pape-Fonds door de executeur-testamentair, notaris mr. J.H. Bosch, in het leven geroepen. Het vermogen was na aftrek van de genoemde kosten acht miljoen gulden groot. Niet iedereen was gelukkig met de bestemming van de erfenis. Verre neven en nichten hebben het testament tot aan de Hoge Raad der Nederlanden aangevochten. Echter zonder succes, want bij arrest van 9 januari 1925 werd hun eis afgewezen. Vanaf dat moment kon het Pape-Fonds gaan functioneren. Sindsdien zijn door de stichting het Pape-Fonds tot op heden zeer veel personen en instellingen financieel geholpen. De grootste gift in het testament ging naar het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Cornelis Pape was als lid goed op de hoogte van de problemen rond de huisvesting van het genootschap. Bij testament schonk Cornelis Pape 110.000 gulden aan het genootschap om dit probleem op te lossen. Met het genoemde bedrag kon de aankoop van de voormalige Sint-Jacobskerk aan de Bethaniëstraat in 's-Hertogenbosch gefinancierd worden. Na een ingrijpende verbouwing betrok het genootschap in 1925 met zijn bezittingen het pand. Zowel de bibliotheek als het museum konden nu goed beheerd en toegankelijk worden gemaakt. Voor het gemeentebestuur van 's-Hertogenbosch was dat een reden om een gedeelte van haar verzamelingen in bruikleen af te staan aan het museum van het genootschap. Hierdoor ontstond het Centraal Noord-Brabants Museum. Na ruim zestig jaar werd het in 1987 als Noordbrabants Museum ondergebracht in het voormalige gouvernementshuis.
Na het overlijden van Cornelis Peter David Pape verscheen op de voorpagina van het Haagse dagblad De Avondpost een hoofdartikel gewijd aan de overledene. Hierin lezen we onder andere over zijn geboorteplaats 's-Hertogenbosch: "de stad waarnaar hij nog steeds zoo verlangde en waarheen tot het laatste oogenblik zijn sympathieën gingen."
Bronnen
Bosch, H., Vijftig jaar stichting 'Pape-Fonds', z.pl. en z.j.
Cataloque d'une collection interessante de livres provenant des bibliotheque de Mr. C.P.D. Pape. Vente 9-19 Mai 1925, 's-Gravenhage 1925.
Hielkema, H., Vijfenzeventig jaar stichting 'Pape-Fonds', 1922-1997 (Amsterdam, 1997).
Pape, C., De leer van het werkdadig berouw in het hedendaagsche strafregt, Leiden 1870.
Van Boven, M., e.a., Noordbrabants Museum, Haarlem 1979.
Vroon, A., Carel Willem Pape. Een Brabants predikant en kerkbestuurder (1788-1872) (Tilburg, 1992).
Dit artikel verscheen eerder in: J. Brouwers e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noord-Brabanders. Deel 6, 's-Hertogenbosch, 2003.