Jezuïet?
De vader van H.J. Dolmans was van 1829 tot aan zijn dood in 1856 burgemeester van Maarssen en stond bekend als een sociaal bewogen katholiek. Dolmans had een zuster, de vijf jaar oudere Maria Dorothea. Na het overlijden van haar man keerde de weduwe terug naar haar geboorteplaats Amsterdam.
H.J. Dolmans volgde van 1853 tot 1859 als intern de door de jezuïeten geleide gymnasiumopleiding in Katwijk aan de Rijn en de hoogste klas van het klein seminarie in Culemborg. Op 27 september 1859 trad hij in het noviciaat van de orde van de jezuïeten in Ravenstein. Na twee jaar noviciaat en een jaar rethorica studeerde Dolmans filosofie in Culemborg. Van 1863 tot aan zijn uittrede uit de orde, op 7 april 1866, was hij klasseleraar aan de jezuïetencolleges in Katwijk aan de Rijn en Sittard.
H.J. Dolmans trad, naar eigen zeggen, op het laatste moment voor zijn priesterwijding uit de orde, omdat hij zich niet waardig voelde tot het priesterschap verheven te worden. De orde van de jezuïeten zou hij wel zijn hele leven trouw blijven, zoals blijkt uit het feit dat boven bijna al zijn manuscripten het jezuïtische motto Ad Maiorem Dei Gloriam voorkomt. Ook zouden door zijn bemiddeling veel jonge Brabanders tot een college van deze orde worden toegelaten.
In 1872 nam de ex-jezuïet met zijn 75-jarige moeder zijn intrek in Hotel De Gouden Leeuw, dicht bij Maria Dolmans, die als Zuster van Liefde in het moederhuis van haar congregatie aan de Oudedijk verbleef. Voor de moeder is het verblijf in Tilburg van korte duur geweest: zij overleed nog datzelfde jaar.
Dichter
H.J. Dolmans manifesteerde zich in zijn nieuwe woonplaats al meteen als dichter. Zijn elegie Bij het Graf mijner moeder liet hij in druk verschijnen bij N. Luijten, die ook uitgever was van de Tilburgsche Courant. Twee jaar later vertrok zijn zuster Maria met een aantal medezusters naar Amerika, bij welke gelegenheid Dolmans zijn gedicht Bij de eerste stichting in Amerika der Zusters Congregatie van O.L.V. van Barmhartigheid te Tilburg bij dezelfde uitgever liet drukken.
Zijn gedichten, die qua dichttrant de invloed van Da Costa verraden, maakten kennelijk grote indruk op de Tilburgse bevolking, want spoedig schreef hij op verzoek het ene gedicht na het andere, voor een belangrijk deel funeraire poëzie. Zijn grafgedichten waren bedoeld om tijdens de teraardebestelling te worden voorgedragen - iets wat de dichter zelf deed - of eventueel later aan familie en relaties in gedrukte vorm te worden uitgereikt. Dat laatste was uiteraard voorbehouden aan het meer welgestelde deel van de Tilburgse bevolking. Waar dit niet gebeurd is, heeft Dolmans de handschriften trouw bewaard.
Schrijven in armoede
In 1876 keerde voor de dichter het tij. Hij was er in geslaagd het niet onaanzienlijke familiefortuin, dat hij sinds de dood van zijn moeder beheerde, in vier jaar verloren te laten gaan. Nu kon hij zich niet meer zoals voorheen geheel onbezoldigd wijden aan het schrijven van gedichten, en werd hij zelfs gedwongen Hotel de Gouden Leeuw te verlaten en een baan als notarisklerk te accepteren in het Gelderse Groesbeek. Het is voor zover bekend de eerste en de laatste keer geweest dat Dolmans een reguliere betrekking had. In 1879 was hij al weer terug in Tilburg, waar hij zich op een adres in de nabijheid van Hotel de Gouden Leeuw vestigde.
Hoe de dichter -dit beroep werd zelfs in zijn overlijdensakte vermeld- vanaf die tijd in zijn levensonderhoud voorzag, is niet helemaal duidelijk. Weliswaar werkte Dolmans twintig jaar lang mee aan de Tilburgsche Courant, maar dat deed hij volgens die krant steeds belangeloos. Het is aannemelijk dat hij te hooi en te gras wat betaald kreeg voor zijn gelegenheidsgedichten, die hij niet alleen voor particulieren schreef maar ook voor instellingen en verenigingen.
Verder publiceerde hij ook gedichten in onder andere De Maas- en Roerbode, De Tijd en de Katholieke Illustratie. Dolmans moet echter de laatste twintig jaar van zijn leven in grote armoede hebben geleefd. Tot degenen die hem ondersteunden, behoorden ook de fraters van Tilburg. Superior De Beer liet Dolmans ieder jaar een gedicht schrijven ter gelegenheid van de verjaardag van zijn priesterwijding. De dichter werd daarvoor betaald in de vorm van een nieuw kostuum.
De literaire nalatenschap van H.J. Dolmans, te vinden in het Tilburgs gemeentearchief en het Generaal Archief van de Fraters, omvat vele honderden gedichten, zowel overdrukjes van de verzen die hij publiceerde in kranten en tijdschriften, als gebrocheerde uitgaven en handschriften. Door de onderwerpen, begrafenissen en gedenkdagen, tentoonstellingen, priesterfeesten, bruiloften, consecraties van kerken, stichtingen en jubilea van verenigingen en instituten, geven de (vaak zeer lange) gedichten een aardig beeld van het openbare leven in het katholieke zuiden van het laatste kwart van de vorige eeuw. Behalve gelegenheidsgedichten schreef Dolmans ook religieuze poëzie en liedteksten; tot een bundeling daarvan is het nooit gekomen.
Zijn zelf gekozen armoedige bestaan als dichter bezorgde hem bij zijn stadgenoten de reputatie van een zonderling. Toch bestond er ook respect voor de dichter, vooral voor zijn standvastige optreden in de verdediging van de Rooms-Katholieke Kerk tegen aanvallen in de niet-katholieke pers. Hoe uitgesproken zijn opvattingen konden zijn, bewees Dolmans bijvoorbeeld in 1880 toen hij naar aanleiding van een aantal geruchtmakende moorden actie voerde voor de herinvoering van de tien jaar eerder afgeschafte doodstraf.
Op 12 december 1899 overleed H.J. Dolmans, 59 jaar oud. De Tilburgsche Courant drukte enige dagen na zijn overlijden zijn laatste gedicht af. Dolmans had het met verstijfde hand op zijn doodsbed geschreven. Slechts de eerste strofe viel nog te ontcijferen. Het bleek zijn eigen grafgedicht te zijn.
Bronnen
Gemeente-archief Tilburg.
Gemeente-archief Maarssen.
Generaal Archief Fraters Tilburg.
Archief Generalaat der Zusters van Liefde.
Archief van de Nederlandse provincie der jezuïeten.
"In memoriam H.J. Dolmans", in: Tilburgsche Courant (17 december 1899).
Simplex, "Aan Tilburg bij de groeve van den dichter H.J. Dolmans", in: Tilburgsche Courant (21 december 1899).
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 2, Amsterdam/Meppel, 1994.