Jonge Rubens
Peter Paul Rubens was het zesde kind van de protestantse advocaat Jan Rubens (1530-1587) en Maria Pypelinkcx (1538-1608), een vrouw van voorname afkomst.
Op 28 juni 1577 werd Peter Paul Rubens geboren in Siegen, een stad in het toenmalige Heilige Roomse Rijk. Vanwege de spanningen die zouden uitmonden in de Tachtigjarige Oorlog waren zijn ouders vanuit Antwerpen naar die plaats uitgeweken. Het stel kreeg in totaal zeven kinderen.
Toen Peter Paul tien jaar oud was overleed zijn vader. In 1589 keerde zijn moeder terug naar Antwerpen met drie van haar kinderen, waaronder Peter Paul. Haar oudste zoon zou naar Italië getrokken zijn, haar andere drie kinderen waren toen al overleden.
Opleiding
Voor een korte tijd volgde Peter Paul lessen aan de Latijnse School in Antwerpen. Hier maakte hij kennis met de klassiekers van de Latijnse literatuur. Daarna werd hij de page van gravin Margaretha de Ligne Arenberg (1552-1611). In deze positie maakte hij kennis met de gedragscode van de internationale adel en ontwikkelde hij zijn talenknobbel.
Rubens wilde echter schilder worden. Zijn moeder regelde dat hij in de leer kon bij hun verre familielid Tobias Verhaecht (1561-1631). Bij hem bleef Rubens acht jaar in de leer, waarna hij twee jaar in de leer ging bij Adam van Noort (1561/1562-1641). Rubens sloot zijn leer af bij hofschilder Otto van Veen (1557-1629). De Antwerpse Van Veen was een groot liefhebber van de renaissance schilderkunst en was lid van een schildersgroep die in Italië studeerde. Van hem leerde Rubens de symboliek die toegepast werd in historiestukken. Dankzij Van Veen groeide ook het netwerk van Rubens, via zijn leermeester ontmoette hij zijn latere beschermheer Nicolaas Rockox (1560-1640). Op 21-jarige leeftijd werd Rubens meester bij het Sint-Lucasgilde in Antwerpen.
Schilder & diplomaat
Het eerste succesvolle deel van Rubens' loopbaan lag in Italië. Hier maakte hij kennis met de ontluikende barokschilderkunst. In de acht jaar dat hij hier verbleef nam hij niet alleen die stijl snel over, hij werd ook een van de belangrijke representanten ervan. In 1608 moest hij terug naar Antwerpen in verband met de ziekte van zijn moeder. Zijn moeder overleed datzelfde jaar nog. Hij had serieuze plannen om naar Italië terug te keren, maar dat is er niet meer van gekomen. Albrecht van Oostenrijk (1559-1621) en Isabella van Spanje (1566-1633), op dat moment de heersers over de Zuidelijke Nederlanden, benoemden hem namelijk tot hofschilder.
Een andere factor die meespeelde in zijn keuze om in Antwerpen te blijven was het vooruitzicht dat er een einde zou komen aan de oorlog tussen Spanje en de Republiek. Vrede tussen de twee landen zou een grote vraag naar kunstwerken betekenen. In 1609 werd het Twaalfjarig Bestand gesloten. Achteraf bleek dat dit bestand geen einde aan de oorlog maakte, maar het zorgde wel voor de verwachte opleving van de kunst. Deze opleving was zo groot dat Rubens in 1610 zijn Antwerpse huis liet verbouwen. In zijn nieuwe woning zat een grote werkplaats vol getalenteerde schilders die in zijn barokstijl schilderden. Maar niet alleen in Rubens’ schilderstijl waren Italiaanse invloeden terug te zien. Het huis van Rubens zag eruit als een klein renaissance stadspaleis.
In deze jaren, verwierf hij veel aanzien door het schilderen van grote altaarstukken. Een van Rubens’ bekendste altaarstukken, De kruisafneming (1611-1614) in de kathedraal van Antwerpen, komt bijvoorbeeld uit die tijd. De vraag daarnaar was groot. Dit kwam omdat veel laatmiddeleeuwse altaren tijdens de beeldenstorm beschadigd waren of zelfs geheel verloren waren gegaan. Daarnaast stelde men na de contrareformatie andere eisen aan de inrichting van kerken en de inhoud van de kerkelijke kunst. Een van de eisen was dat de schilders zich moesten beperken tot de hoofdlijnen van het afgebeelde verhaal. Dus: geen talloze details die de aandacht van dit hoofdonderwerp konden afleiden.
Rubens was een meester-schilder, maar voor de aartshertogen was hij meer dan dat. Hij was een welbespraakte man die meerdere talen sprak en een groot netwerk had. Na de dood van aartshertog Albrecht van Oostenrijk werd Rubens adviseur van de aartshertogin. Tussen 1625 en 1628 reisde hij door Europa, waar hij onderhandelde over een mogelijke vrede. Een bijkomstigheid was dat hij kennismaakte met de Europese elite. Deze meer diplomatieke rol leverde hem daardoor niet alleen grote opdrachten op maar ook twee adellijke titels.
Rubens in de Sint-Jan?
Rubens en vooral zijn werkplaats werkten ook voor opdrachtgevers in het huidige Noord-Brabant. Het schilderij Sterfbed van Sint-Antonius Abt maakte hij circa 1615 voor een kerk in 's-Hertogenbosch. Dit schilderij bevindt zich nu in het Duitse Pommersfelden. Het is lastig te achterhalen in welke kerk het schilderij in eerste instantie hing. Er zijn aanwijzingen dat het in de Sint-Janskathedraal hing, boven het altaar van het hoedenmakersgilde in de noordelijke beuk. Het is ook mogelijk dat hij het voor een andere Bossche kerk schilderde. Tot op heden hangt er in de Sint-Jan een kopie van Sterfbed van Sint-Antonius Abt uit omstreeks 1700.
Gezinsleven
In 1609 trouwde Rubens met Isabella Brant (1591-1626). Zij was de dochter van Jan Brant, de toenmalige stadsgriffier van Antwerpen. Het echtpaar kreeg drie kinderen. In 1611 werd hun dochter Clara Johanna geboren. Zoon Albert volgde in 1614 en in 1618 werd hun tweede zoon Nicolaas geboren. Tot het grote verdriet van Rubens en zijn echtgenote overleed hun dochter in 1623. Drie jaar na de dood van zijn dochter verloor Rubens ook zijn vrouw Isabella, waarschijnlijk overleed zij ten gevolge van de pest. Hij was ontroostbaar.
Toch kreeg Rubens een nieuwe muze, zijn nicht Helena Fourmet (1614-1673). Op 4 december 1630 trouwde de 53-jarige schilder met de zestienjarige Fourmet. Zij was op dat moment even oud als Rubens’ oudste zoon Albert. Met Fourmet kreeg Rubens vijf kinderen: Clara (1632), Frans (1633) Isabella (1635), Pieter Paul de Jonge (1637) en Constantia (1641).
Erehaag voor Rubens
Het ging niet altijd even goed met de gezondheid van Rubens, vanaf 1623 kreeg hij regelmatig heftige jichtaanvallen. In de jaren ‘30 begon hij zich terug te trekken uit het diplomatieke leven, toch bleef hij een deel uitmaken van de Europese elite. Ondanks zijn gezondheidsproblemen bleef hij grote opdrachten uitvoeren.
Op 30 mei 1640 kreeg de jicht de overhand, Peter Paul Rubens overleed in het Rubenshuis te Antwerpen. Op 2 juni 1640 vond de uitvaart plaats. Overal waar zijn kist kwam vormde de Antwerpse bevolking een erehaag voor hun stadgenoot.
Bronnen
Koldeweij, A.M., In Buscoducis, Maarssen, 1990, 294-295.
Koldeweij, A.M., red, e.a., In Buscoducis: Bijdragen, Maarssen, 1990, 564-567.
Peeters, C.J.A.C., De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch, 1985, 369.
https://www.rubenshuis.be/nl/pagina/zijn-leven (stand op 22 augustus 2019).