Nabewerking wordt ook wel veredeling genoemd en omvat als voornaamste processen het wassen, bleken, verven en bedrukken van ruw weefsel. De verzamelnaam voor al deze bewerkingen is appretuur. Dit bevat alle behandelingen die dienen om het weefsel zoals dat uit de weverij komt te reinigen, te verfraaien of in eigenschappen te verbeteren, naast bijvoorbeeld ook de afwerking van naaigarens. Enkele apprêtuurbewerkingen kunnen al op vezelmateriaal of op garens worden uitgevoerd. Welke apprêtuur wordt toegepast, is afhankelijk van zowel de gebruikte grondstof als van het gebruiksdoel daarvan.
Verven
Het verven is een chemisch proces waarbij kleur gegeven wordt aan de vezel, het garen of de stof. Daarbij worden kleurstoffen met behulp van bepaalde chemische stoffen op de vezels overgedragen. Daarbij is de aard van de vezel belangrijk: wol, katoen of linnen vereisen elk een ander bewerkingsproces en andere kleurstoffen. Het eigenlijke verven zelf gebeurde en gebeurt nu nog in open kuipen, maar in de loop der tijd heeft men ook op dit terrein steeds meer machinale middelen ingezet. Garen en weefsel worden daarbij in verfmachines, vaak onder druk om de gelijkmatige doordringing van de verfstof te bevorderen, behandeld.
Een oude methode is de zogeheten haspelkuip, met daarin een verfbad waarin het te verven goed wordt ingehangen dat vervolgens regelmatig wordt rondgedraaid. Dit gebeurde aanvankelijk handmatig en later machinaal. Verder zijn er tegenwoordig onder meer zogeheten jiggers, foulards, autoclaven en jet verfinstallaties. De verfstoffen kennen een lange geschiedenis van natuurlijke tot synthetische kleurstoffen die in de tweede helft van de negentiende eeuw opkomen en de eerste vrijwel geheel verdringen. De teelt en handel in natuurlijke kleurstoffen bepaalde eeuwenlang de handelsstromen. Naast de in Europa geteelde verfplanten zoals wede en meekrap kwam vanaf de middeleeuwen de indigo uit tropische gebieden beschikbaar, waarvan de teelt eind negentiende eeuw zijn hoogtepunt bereikte.
Drukken
Voor het bedrukken van figuren op stoffen zijn drie hoofdmethodes te onderscheiden. De reserve- en etsdruk zijn vormen van directe druk, waarbij kleurstoffen door middel van drukvormen met daarin het motief op het doek wordt aangebracht. Strikt genomen zijn dit verfmethodes. Bij de etstechniek wordt de voorgeverfde stof volgens patroon met een etspasta bedrukt, waardoor de kleurstof ter plaatse wordt uitgebeten. Bij de reservedruk (zoals batik) worden de niet te verven plaatsen met was aangegeven waarna het hele doek wordt geverfd. De directe druk dateert in West-Europa vanaf omstreeks 1000. Het patroon wordt in houten drukblokken uitgesneden, de verhoogde gedeelten van verf voorzien en met een bindmiddel op de stof gedrukt.
In India ontwikkelde zich een hoogstaande caliconijverheid waarbij katoenen weefsels van duurzame en fraaie dessins werden voorzien. De producten hiervan, de indiennes, vonden navolging in Europa waar vervolgens nieuwe technieken ingang vonden als drukblokken met koperen stiften, de walsendruk en verschillende vormen van machinaal drukken, met name de rouleau- of roldrukmachine. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de filmdruk als alternatief op met uiteindelijk de computergestuurde inktjetdruk als nieuwe druktechniek.
Katoen, linnen en wol
De voor- maar ook nabewerking van verschillende textiele grondstoffen lopen uiteen. Bij katoenen weefsels wordt na het reinigen meestal een behandeling met een apprêt gegeven. Daarna wordt de stof glanzend gemaakt in een kalander (een walsinrichting die onder druk werkt, en waar ook warmte wordt toegepast) of op een andere wijze zacht en of glanzend wordt gemaakt (met behulp van een stampmangel, beetle-machine).
Ook kan, zoals bij molton en flanel, de stof opgeruwd worden, met behulp van een scheertoestel. Bij linnen stoffen vindt slechts beperkt nabewerking plaats. Naast chemische bleking vond tot ver in de twintigste eeuw de natuurbleek, vooral bij fijnere stoffen, toepassing. Ook bij wollen stoffen zijn de vormen van nabewerking gebaseerd op het gebruiksdoel van de stof. Een kenmerkende nabehandeling is het noppen en stoppen, waarbij (lange tijd handmatig) verontreinigingen als hout- en strodeeltjes en draadeindjes worden verwijderd, waarna de dunnere plekken worden opgevuld en weggewerkt. Wassen en vollen zijn bij veel wollen stoffen onontbeerlijk. Bij de laatste vindt een vervilting plaats, waarbij lange tijd een natuurlijke grondstof, de vettige volaarde, een belangrijk ingrediënt was. Vervolgens kunnen de stukken nog verder verfraaid worden door ze te ruwen, scheren, ratineren, persen en decatiseren.
In de collectie van het TextielMuseum bevindt zich een volkom uit ca. 1920. Deze is qua uitvoering en techniek een overgangstype. De materialen zijn naast metaal nog steeds deels hout, de aandrijving gebeurt met een transmissiesysteem, de regeling van de druk tussen de doorvoerwalsen gebeurt met een systeem met gewichten buiten de eigenlijke kom. De maker, de Tilburgse machinefabriek P. van der Wegen & Zonen was al sinds 1913 een specialist op dit terrein.
Bronnen
De Vooys, I. P., Textielnijverheid, Gorinchem, 1925.
Handels, A. J., De Grondstoffen der Textielindustrie, Doetinchem, 1935.