We moeten ‘Brabants’ hier met een flinke korrel zout nemen. Het gaat om een vrouw die waarschijnlijk in de tweede eeuw na Christus leefde, in de tijd van de Romeinen, nog ver voordat de naam Brabant bestond. Of ze zelf ‘Romeins’ was, is moeilijk te zeggen. We weten niet hoe zij zichzelf zag, of hoe haar tijdgenoten haar beschouwden. Het enige wat we hebben is een naam, afkomstig uit een inscriptie. Die tekst staat op een altaarsteen, in 1986 gevonden bij baggerwerkzaamheden vlakbij Lith.
Uit haar naam kunnen we afleiden dat ze afkomstig was uit de Rijnprovincies. De uitgang -inia in haar voornaam kwam hoofdzakelijk in die streken voor. De dubbele t in haar achternaam zou afkomstig kunnen zijn uit het Germaans. Voor een Romeinse naam is die medeklinkercombinatie ongebruikelijk.
Beschermgodin
De steen leert ons iets over de aanbidding van goden in de Romeinse tijd. Op de steen is aan de voorzijde een inscriptie aangebracht: “DEAE VENERI SUAE VICTORINIA VERATTA V. S. L. M.” Dat betekent: “aan haar eigen godin Venus [heeft] Victorinia Veratta [dit altaar gewijd, en daarmee] haar belofte ingelost, gaarne en met reden.” De afkorting “V. S. L. M.” komt vaak voor op altaarstenen. Binnen de Romeinse religie was het gebruikelijk om een godin of god te bedanken nadat ze iets voor jou hadden gedaan. Zij zagen hun relatie met de goden als een transactie: ik doe iets voor jou als jij iets voor mij doet.
De formulering “DEAE VENERI SUAE” is bijzonder. Victorinia roept “haar eigen” godin Venus aan. Dat lijkt iets te zeggen over de band die Victorinia met de godin had. Door de godin aan te roepen met de formulering “haar eigen” lijkt Venus haar beschermgodin te zijn geweest. Dat is echter niet zeker.
Tegenwoordig is de steen te zien in Museum Stevensweert.
Bronnen
Bogaerts, J. E., “De Venus van Lith”, in: Brabants Heem, jrg. 43, 1991, 79-80.