Niet in levende lijve en zelfs niet zijn fysieke overblijfselen, het ging slechts om een altaar. Erop is te lezen dat Flavus, zoon van Vihirmas, de hoogste bestuurder (summus magistratus) van het Bataafse district (civitas Batavorum) het altaar had gewijd aan Hercules Magusanus. Dus naast de vermelding van de oudste Brabander die we bij naam kennen, bevat het altaar de bevestiging dat het gebied al rond 40 na Chr., het moment waarop het altaar waarschijnlijk is opgericht, formeel onderdeel was van het Romeinse Rijk. De hoofdstad van dit district van de Bataven was Romeins Nijmegen (oppidum Batavorum).
De steen is tevens de eerste vermelding van de god Hercules Magusanus in onze streken. Dat was een gecombineerde godheid: de Keltische god Magusanus werd in deze streken al vereerd en werd geïncorporeerd in het Romeinse pantheon. Al snel zal men erachter zijn gekomen dat Magusanus veel kenmerken deelde met Hercules en werden de twee gekoppeld. Hier moet bij opgemerkt worden dat het in de Romeinse cultuur niet vreemd was goden ‘over te nemen’, elk gebied, elk bos, elke rivier wás in de ogen van de bevolking in feite een godheid. De lokale god niet vereren in een nieuw gebied zou de plaatselijke bewoners kwaad stemmen. Niet handig dus. Het altaar is mogelijk opgericht nabij de Tempel van Empel en in de eeuwen nadien in de buurt van Ruimel terecht zijn gekomen.
Bossche schepen Hendrik Copes (ca. 1650-1708) noemt als eerste de steen in een brief aan oudheidkundige en burgemeester van Deventer Gisbert Cuper (1644-1716). In Museum Romeins Halder, vlak bij de plek van de vondst, wordt een replica van de steen bewaard. Het origineel bevind zich in de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 21.