Afkomst
Mogelijk was Couwenberg een protestantse vluchteling uit de (katholieke) Zuidelijke Nederlanden die een nieuw bestaan zocht in de Republiek. In elk geval weten we dat hij enige tijd ouderling was in Mechelen, waarna hij vertrok naar Geertruidenberg. Hij nam daar deel aan het Heilig Avondmaal (de gereformeerde versie van de Mis) en werd door de kerk onder de tucht gesteld. Couwenberg zou het als ketters veroordeelde gedachtegoed van David Joris aanhangen. Al deze dingen weten we uit aanklachten in de kerkelijke notulen van diezelfde kerk, dus of dat oordeel helemaal objectief is?
Voorgeschiedenis
In elk geval begon Couwenberg zijn loopbaan als predikant in het Brabantse Made, waarschijnlijk halverwege de jaren ’80 van de zestiende eeuw. Vanuit Geertruidenberg lag dat dichtbij en dus voor de hand. De officiële procedure om predikant te kunnen worden, lapte hij aan zijn laars. In 1588 vertrok hij naar Meerkerk en een jaar later alweer naar Werkendam. Vanaf dat moment kwam hij in beeld bij de hogere bestuurslagen van de kerk. Ze probeerden zich jarenlang van Couwenberg te ontdoen. Met matig succes, want de vermeende landloper liet zich niet makkelijk vangen.
In 1589 moest hij, voor het eerst, tekst en uitleg geven over zijn nieuwe aanstelling in Werkendam. Hij was toch dominee in Meerkerk, zo ondervroeg het kerkbestuur hem. Waarom had hij geen toestemming gevraagd aan de classis? Dat was het regionaal bestuur van de Nederduits Gereformeerde kerk, waartoe Couwenberg behoorde. Overduidelijk had hij niet de gebruikelijk procedure gevolgd. Voor Couwenberg was het heel eenvoudig: de kerkenraad van Werkendam had hem gevraagd en hij had erin toegestemd. Soit.
Een slepend conflict
De dominees van de classis vonden het al snel te ingewikkeld en stuurden de zaak door naar de particuliere synode. Dit overlegorgaan bestond uit vertegenwoordigers van meerdere classes en was een overkoepelende instantie. Daar werd Couwenberg gedaagd en moest hij opnieuw uitleggen waarom hij onbevoegd preekte in Werkendam en ook al daarvóór in Made en Meerkerk. Couwenberg beriep zich op enkele attestaties van de kapiteins van het fort te Werkendam en van de schout van het dorp. De overheid was hem dus goed gezind. Maar daar had de kerk geen boodschap aan en ze riep deze overheidsvertegenwoordigers per brief tot de orde. De baljuw van Zuid-Holland werd ingeseind en men schakelde op voorhand zelfs de Staten van Holland in. Men speelde het hoog.
Ondanks een aangeboden vertrekpremie van 4 gulden en 6,5 stuiver was Couwenberg niet van zins te vertrekken. De kapiteins van het fort hielden hem nog steeds de hand boven het hoofd. Gelukkig bleek Couwenberg bereid zich te laten examineren door de classis, dus dat bood nieuw perspectief. Het kón nog goedkomen.
Maar hij zakte herhaaldelijk voor het toelatingsexamen en vervolgens veranderde dat niks aan de situatie; hij bleef stug doorgaan met preken. In Werkendam vertrok hij in 1595, maar daarmee was de landelijke kerk nog niet van hem af, want hij zette zijn werk voort in Eethen. Opnieuw moest hij zich bewijzen, maar zijn proefpreek in 1596 beoordeelde de classis als “heel vreemt en buyten propooste”. Kortom, de kerk hield voet bij stuk. Net als Couwenberg zelf. Vanaf 1605 was hij predikant in Zuilichem. Kort daarna verdwijnt hij uit beeld in de kerkelijke bronnen.
"Jachtveld"
Dat Couwenberg juist in Werkendam en omgeving terechtkwam, was niet verwonderlijk. Het gebied lag hemelsbreed niet zó ver van de Zuidelijke Nederlanden vandaan. Daarnaast was het er lucratief zaken doen. Volgens historicus Van Deursen was de classis Gorinchem (waar Werkendam onder viel) “wel het meest geliefde jachtveld van deze vrije ondernemers” (Van Deursen, 10)
Hoe kon dat? Allereerst was het een kwestie van veel vraag, weinig aanbod. Steeds meer gereformeerde kerken wilden een eigen dominee terwijl de nieuwe kerk er nog niet genoeg kon leveren. Voor bevoegde predikanten die er wél waren, was het ook nog eens een onaantrekkelijk gebied om als predikant te werken. “Door de ligging vlak achter het ‘front’ was er een voortdurende dreiging van vijandelijke invallen”. Nog in 1621 wimpelde een predikant een benoeming af omdat hij het te onveilig vond.
Rol van de overheid
Ten slotte speelde mee dat binnen de classis Gorinchem een onevenredig grote rol was weggelegd voor de ambachtsheren. Ze hadden op grond van hun patronaats- of collatierecht een flinke stem in de benoeming van predikanten binnen hun heerlijkheid. Vaak waren de ambachtsheren zelf niet eens gereformeerd, dus ze hadden weinig verbondenheid met de kerk. Soms verbood men de predikant zelfs om zich aan te sluiten bij de classis. Ook in het geval Couwenberg blijkt dat vertegenwoordigers van de overheid, de kapiteins met name, niet erg welwillend richting de kerk waren. Vrije vogels zoals Couwenberg hadden dus alle ruimte om hun ongestoorde gang te gaan.
Landloper of niet, Gillis Couwenberg is tot op de dag van vandaag vereeuwigd op de predikantsborden in de Dorpskerk van Werkendam, als eerste in een rij van bijna veertig namen. Een genadig gebaar voor iemand die op weinig gratie kon rekenen.
Bronnen
Laarakker, W. en H. Oorne, De Nederlandse Hervormde kerk te Made. Een opvallend monument, Made, z.j.
Tukker, C., De classis Dordrecht van 1573 tot 1609, Leiden, 1965.
Vreeken, C., Ontwikkeling en consolidatie van de classis Gorinchem na de Dordtsche synode, 1618-1650, Werkendam, 2008.