Op 4 november arriveren de eerste gewonde burgers. Maar dit is pas het begin. De aankomst van vluchtelingen in de dagen daarna is een voorbode van wat er die winter gaat gebeuren. Vluchtelingen, maar ook Duitse militairen zoeken onderdak bij de familie Harkema. Mevrouw Harkema schrijft in een brief: "Dat klinkt erg wonderlijk, maar je raakt overal aan gewend. Het is hier met recht een fronthuishouden."
Omdat de kerk gedeeltelijk is kapotgeschoten houdt Harkema zijn diensten voortaan in een grote garage. Als veel mensen zich niet meer op straat durven te begeven, houdt de dominee ook diensten in een bakkerij of een stal. Nadat alle ramen in de pastorie zijn gesneuveld, vertrekt het domineesgezin naar het huis van diaken Wink. Agaath schrijft: "Als we maar bij elkaar mogen blijven. Zo leer je iedere dag meer loslaten."
Een donkere kerst
Half december is de situatie eigenlijk onhoudbaar geworden voor de gewone burger. Door de onophoudelijke beschietingen waagt bijna niemand zich nog naar buiten, maar de jonge dominee is onvermoeibaar. Hij bezoekt gewonden, troost ouderen, leidt begrafenissen en moet soms naar de plaatselijke Duitse commandant om iets te regelen omdat hij als enige Duits spreekt. De winter is al vroeg begonnen. De kersttijd, normaal een periode van huiselijke knusheid, staat in het teken van de oorlog. In plaats van klokkengelui klinkt het aanhoudend gebulder van geallieerde en Duitse kanonnen.
Dominee Harkema houdt een dienst in een stal. Zijn vrouw: "Een zo donkere kerst hebben wij […] nog nooit meegemaakt." De ergste beproeving moet dan nog komen. Op 5 januari 1945 wordt Wijk getroffen door een ramp. Een Britse bom komt vlak bij bakkerij Van der Pol terecht. De nog brandende bakkersoven stort in de kelder waar mensen zitten te schuilen. In totaal komen veertig mensen om.
De evacuatie
Dan wordt het woensdag 10 januari. Het sneeuwt aan één stuk door en er staat een snijdende wind als de inwoners van Wijk te horen krijgen dat ze diezelfde dag hun huizen moeten verlaten. De evacuatie vindt plaats op last van de Duitse overheid. Die wil de handen vrij hebben zo dicht bij het front. Het enige dat de burgers bezighoudt, is de vraag hoe ze in deze barre omstandigheden het vege lijf kunnen redden.
Het gezin Harkema reist op de kar van Wink, getrokken door onbeslagen paarden, voorop iemand die de weg wijst om te voorkomen dat ze van de smalle, gladde dijk af raken in het halfduister. De tocht is een martelgang, vooral voor ouderen, kleine kinderen en zieken. Die nacht bevalt Agaath Harkema in Sleeuwijk onder moeilijke omstandigheden van een dochter, Liesbeth. Het commentaar van de dominee: "De Heere heeft het wel gemaakt. Zijn naam zij geloofd!"
Zijn gemeente raakt nu naar alle kanten verstrooid. De meerderheid wordt ondergebracht in de omgeving van Woudrichem, maar velen moeten de lange barre tocht vervolgen tot in Friesland. Pas na de capitulatie van de Duitse bezetter kunnen de inwoners terugkeren naar hun zwaar verwoeste woonplaats. Op 27 mei houdt Harkema zijn eerste dienst in het onbeschadigde koor van de kerk. Een maand later betrekken hij en zijn gezin de pastorie weer. De lange weg terug is begonnen.
Vergeten slachtoffers
Tijdens de lange, barre winter van ’44 op ’45 kwamen uiteindelijk bijna honderd burgers in het Land van Heusden en Altena om het leven, voornamelijk door geallieerde beschietingen en bombardementen. Deze streek is het enige stukje Brabant dat nooit bevrijd werd, maar toch zwaar te lijden had onder het oorlogsgeweld. Het is een vrijwel vergeten hoofdstuk in het verhaal van de bevrijding van Nederland.
Bronnen
Harkema, H., Wijk bij Heusden in de laatste tijd van de oorlog, Wijk, 1948.
Harkema, H., en Harkema Visch, A., "Onder een regen van granaten, Wijk in de nadagen van de oorlog" in: Historische Reeks Land van Heusden en Altena, Deel 19, Nieuwkuijk, 2010.
Van Alphen, J., en Van Heemskerk, J., Aalburg in Oorlogstijd, Heusden, 1984.