Bij het egaliseren van een terrein op de heide onder Oss werd in 1932 een grafheuvel uit de ijzertijd ontdekt, met 52 meter doorsnee de grootste uit de Nederlandse prehistorie. Uit de heuvel kwam een bijzondere grafurn tevoorschijn: niet een pot van aardewerk zoals gebruikelijk, maar een bronzen emmer (situla). Die bevatte behalve de crematieresten ook diverse grafgiften, waaronder een opzettelijk kromgebogen ijzeren zwaard, waarvan het gevest ingelegd was met goud.
De ligging van het graf was al even markant, te midden van een eeuwenoud grafveld met heuvels uit de bronstijd en zelfs de late steentijd. Bovendien is de grafheuvel opgericht over een toen al eeuwenoude heuvel uit de midden-bronstijd. Fascinerend genoeg is het precieze graf in de oudere heuvel expres ontzien: de situla met crematieresten werd niet in het centrum van de heuvel begraven, omdat daar zich het oude graf bevond.
Het Vorstengraf ligt op een relatief hoge, goed zichtbare, plek: precies daar waar de Maashorst, een uitloper van de Peelhorst, overgaat in het lagere terrein van de Maaskant. Of de begraven persoon ook echt een koning was zoals wij het woord nu begrijpen, is overigens nog maar te bezien. Het woord is namelijk afgeleid van de Duitse term ‘Fürstengrab’, dat wordt gebruikt om de enorm rijke graven van mannen aan te duiden. Deze mannen zullen ongetwijfeld een belangrijke maatschappelijke positie hebben gehad.
In de nabije omgeving zijn nog twee vorstengraven uit de ijzertijd gevonden. Het eerste lag slechts 300 meter verder, in een grafveld dat veelzeggend De Zevenbergen heette. Onder een van de plaggenheuvels kwamen behalve een urn met crematieresten ook enkele bronzen ringen en vele honderden bronzen knopjes tevoorschijn, die waarschijnlijk een leren leidsel van een paardenspan of een houten juk sierden.
Enkele kilometers naar het zuiden, op het al langer bekende ijzertijdgrafveld op de Slabroekse Heide, lag iemand die − heel uitzonderlijk voor die tijd − onverbrand en in gestrekte houding begraven was. Dat moet gebeurd zijn tussen de achtste en de zesde eeuw voor Christus. Mogelijk was het dus een tijdgenoot van de Vorst van Oss, al verliep het grafritueel anders.
Of het een man of een vrouw was, viel niet meer na te gaan. Het skelet was geheel vergaan. Er kwamen wel sieraden bloot te liggen die de overledene gedragen had: enkelbanden van bronsblik, massief bronzen armbanden aan beide polsen, haar- en kledingspelden, toiletgerei aan een ringetje en tot slot een barnstenen kraal en twee vlechtringen in het haar. Kleine fragmentjes van kleding en waarschijnlijk een lijkwade zijn bewaard gebleven door de oxidatie van het metaal. Hier lag iemand die bij leven aanzien genoot.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.