"Kwatta-Jantje"
Tijdens zijn wielercarrière zijn Jan Pijnenburg heel wat bijnamen toebedeeld, altijd met een positieve ondertoon. De bekendste was zonder twijfel "Jan Kanonbal", een andere "Koning der Zesdaagsen". Toch was niets zo tekenend voor de nationale roem van deze renner als de manier waarop straatjongens een snelle fietser nariepen: "Hup Pijn!".
Jan Pijnenburg verdiende dit eerbetoon. Niet alleen was hij in de jaren '30 een van de beste baanrenners ter wereld, hij maakte zich ook gezien door zijn strijdlust, sportiviteit en correcte gedrag. Voeg daarbij zijn veelzijdigheid en vaak spectaculaire manier van rijden, en zijn populariteit is goeddeels verklaard.
De eerste bijnaam die hem werd gegeven had slechts zijdelings met de sport te maken. Als jongen ging Jan tijdens wielerwedstrijden op de TWEM-baan in Tilburg met chocoladerepen de tribunes af. Het leverde hem de naam "Kwatta-Jantje" op.
Hij moest het hebben van de pauzes tussen de nummers in, want hij werd zo gegrepen door het wielerspektakel, dat zijn aandacht uitsluitend daarheen ging. Zo wil het verhaal, een van de vele legendes die om hem heen werden geweven in de periode dat hij zelf actief renner was.
Hoe het ook zij, de repenverkoper spaarde heel snel een racefiets bij elkaar. Kwatta droeg daar maar een deel van bij; het moest vooral komen van het baantje dat hij meteen na de lagere school had gekregen bij de textielfabriek Blomjous in zijn woonplaats.
De baas zelf zag niets in de wielersport, werkte Jans ambities eerder tegen, maar diens ambities waren onstuitbaar. Toch is Pijnenburg er heel zijn amateurtijd blijven werken, al was het maar om het ouderlijk huis te steunen en later om een gezin te kunnen stichten.
Succesvol en populair
In augustus 1923 liet Pijnenburg zich registreren als lid van de toenmalige Zuid-Nederlandsche Wielerfederatie. Het werd een onstuimige start: de eerste drie wedstrijden won hij meteen maar. Zo ging het door. In 1924, nog steeds nieuweling, werd hij de Brabantse koning van de zandbanen.
Ook proefde hij het geluk enkele malen te mogen rijden - en winnen - op de hem dierbare TWEM-baan, de Tilburgsche Wieler- en Motorbaan. Een jaar later debuteerde hij met Pasen als amateur op deze baan. Hier bleek zijn veelzijdigheid: winnaar van de sprint en de achtervolging. Zijn wereld werd geleidelijk groter, dat wil zeggen eerst buiten de eigen provincie, tot Rijswijk en Heerlen.
Jan Pijnenburg werd een geliefd renner, die zondag aan zondag ergens aan de start kwam. Dat hij langer amateur bleef dan verwacht kon worden, kwam omdat in 1928 de Olympische Spelen zouden worden gehouden, nog wel in eigen land. Samen met Jan Maas, Janus Braspennincx en Piet van der Horst behaalde hij de zilveren medaille op het onderdeel ploegachtervolging. Na kort onafhankelijke te zijn geweest, in welke hoedanigheid hij sprintkampioen werd, werd hij in 1929 beroepsrenner.
Op 1 november begon de periode die hem beroemd zou maken, die van de zesdaagsen. Gekoppeld aan de Duitser Max Skupinski startte de jonge Nederlander in Stuttgart, waar hij als tweede eindigde achter Piet van Kempen-Buschenhagen. De eerste van totaal vijftig zesdaagsen in tien jaar. Het bracht Pijnenburg een groot aantal successen: 17 overwinningen, 12 tweede en 5 derde plaatsen.
Zijn ploegmaten waren meestal landgenoten, zoals Braspennincx (Zundert, 1903-1977), zijn vriend en naar Pijnenburgs latere getuigenis beste compagnon, Piet van Kempen, Cor Wals en Frans Slaats. In februari 1939 reed Pijnenburg in Antwerpen zijn laatste zesdaagse, voor een keer met als ploegmaat de jongere wereldkampioen sprint Arie van Vliet.
De successen van Jan Pijnenburg en zijn populariteit, waarmee niemand zich in de jaren '30 kon meten, leidden niet alleen tot het bouwen van ettelijke vaak kleine wielerbanen, maar ook tot het organiseren van zesdaagsen in eigen land. De eerste werd in november 1932 in het oude RAI-gebouw te Amsterdam gehouden.
Van meet af was het koningskoppel Van Kempen-Pijnenburg favoriet en ondanks de internationale sterbezetting won het duo overtuigend. Een half jaar later, 1 mei 1933, trad Jan in Tilburg in het huwelijk. De belangstelling was zo overweldigend dat de politie de menigte in bedwang moest houden.
Op eenzame hoogte
Jan Pijnenburg heeft het baandirecteuren vaak lastig gemaakt, vooral wanneer hij meende te worden tegengewerkt. Ontvlambaar als hij was, uitte hij zich dan op een manier die schrik inboezemde, maar zijn kwaadheid liet hij vooral blijken door in de wedstrijd zelf op spectaculaire wijze alles en iedereen achter zich te laten. Het vergrootte slechts zijn populariteit. Ondanks de aantrekkelijke internationale contracten bleek hij niet bepaald een wereldburger. Twee keer tekende hij voor wedstrijden in de Verenigde Staten. De eerste keer won hij de zesdaagse van Chicago, maar aansluitend gaf hij voortijdig op in New York: heimwee naar Tilburg. Bij een volgende reis gebeurde net zoiets.
Zesdaagsen werden in de winter verreden, waar de wedstrijden op overdekte banen bijkwamen. Vooral voor het Antwerpse Sportpaleis was "de Pijn' een kostbare magneet die zowel Vlamingen als Nederlanders trok. De rest van het jaar was de renner op de open banen te bewonderen.
Bij voorkeur in een vlammend rood shirt won hij in zijn loopbaan zeker 300 koppelcoursen, waaronder drie 24-uurs-ritten. Hij stond als omniumrijder op eenzame hoogte en had bovenal de ambitie te winnen. Bij een nederlaag kon hij even woedend zijn op zichzelf om de gemiste kans als op degene die hem had verslagen.
Totaal won Jan zes nationale titels, waarvan drie als achtervolger. In laatstgenoemde discipline bevond hij zich lang internationaal op eenzame hoogte. Het heeft hem altijd gespeten dat de behoudende internationale wielerunie in zijn grote jaren naliet een wereldkampioenschap achtervolging uit te schijven, ondanks zware druk. In 1938 werd wel een wereldkampioenschap uitgeschreven, waarop Pijnenburg tweede werd achter de jonge Schulte, maar dit werd niet erkend als officieel.
Leven na de baan
In 1940 nam Jan Pijnenburg, hoewel slechts 34 jaar, het besluit zijn rennersloopbaan te beëindigen. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de sluiting van grenzen droeg daartoe bij. Op 8 september 1940 reed hij op de wielerbaan van Den Bosch zijn laatste wedstrijd, heel symbolisch tegen de man die hem in populariteit zou opvolgen, Gerrit Schulte.
Echt actief in de wielersport is Jan Pijnenburg later niet meer geweest, afgezien van een mislukt duo-ploegleiderschap met Piet van Ierlant in de Tour de France van 1950. Hij was te weinig wegrenner om dit werk aan te kunnen. Zijn horecabedrijf Old Dutch in Tilburg bleef echter tientallen jaren een trekpleister, voor zijn wielervrienden uit de gouden jaren en voor nostalgische bezoekers die hun idool van weleer wilden zien. Geleidelijk zwaarder en ronder wordend bleef hij de correcte, hartelijke man van altijd.
Zijn geboortestad eerde hem op zijn zeventigste verjaardag met de legpenning van de stad Tilburg - maar heeft hem later nooit vereeuwigd in een straatnaam - en de plaatselijke wielerclub is naar hem genoemd. Zijn laatste jaren waren problematisch. Hij leed aan een ernstige ziekte, die het spreken steeds moeilijker maakte, waarna hij op 73-jarige leeftijd overleed. Hoewel bijna veertig jaar na zijn grote wielertijd werd Jan Pijnenburgs begrafenis een reünie van de oude en jonge wielerglorie.
Bronnen
Engelberts, E., Hoe 'de Pijn' renner werd, Amsterdam, 1934.
Engelberts, J., Pijnenburgs Triomphen, Amsterdam, 1934.
Hogenkamp, G., Jan Pijnenburg, een kampioen op het rijwiel, Amsterdam-Utrecht, 1946.
Van Eyle, W., Een eeuw Nederlandse wielersport, Utrecht, 1980.
Dit artikel verscheen eerder in: P. Timmermans e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 5, Heeswijk, 1999.