Door op zoek te gaan naar aanwijzingen op schilderijen en in archieven kunnen we meer te weten te komen hoe deze palen eruit zagen. In het tweede deel van dit artikel kijken we naar één specifiek dorp. Daardoor kunnen we de stap zetten van het abstracte naar het concrete: waar stond zo’n paal? En hoe veranderden ze door de tijd heen?
Terminologie
Er bestaan verschillende termen om hetzelfde verschijnsel te beschrijven. In de middeleeuwen noemde men het een 'stoc’' later een offerstok. In naam van het Tilburgse stadsdeel Quirijnstok vind je dat nog terug. 'Offerstok' is later in sommige (streek)talen (Vlaams, Limburgs) hetzelfde gaan betekenen als offerblok en dat is erg verwarrend. In wetenschappelijke publicaties spreekt men van bidpaal of bidstok. Het zijn allemaal termen voor hetzelfde. Maar wat is het?
Hoe zagen ze er uit?
Na de Tachtigjarige Oorlog moest Staats-Brabant 'protestantiseren': de overheid verbood uitingen van het katholieke geloof in de publieke ruimte en geen katholiek mocht een publieke functie vervullen. In de tweede helft van de zeventiende eeuw ondernamen protestanten verschillende inspectierondes over het Brabantse platteland om te kijken hoe het gesteld was met het uitbannen van het katholicisme. Dat bleek vaak enorm tegen te vallen, en dat is fijn voor ons.
De inspecteurs beklaagden zich in hun verslagen over de 'paapse ketterij' die ze tegenkwamen: het platteland stond nog steeds vol met heilige eiken, hagelkruizen en ook bidpalen. De verslagen (classicale acta) van deze inspecteurs zijn daarmee een waardevolle bron voor religieuze uitingen op het platteland. Van veel uitingen is, op deze verslagen na, geen spoor meer terug te vinden. Het was Gerard Rooijakkers die deze bronnen uitgebreid heeft bestudeerd en erover publiceerde in zijn proefschrift Rituele repertoires.
Rooijakkers haalt in zijn proefschrift een passage aan uit zo’n classicale acta waarin een bidpaal wordt beschreven: het is een grote, opgerichte paal, waarin bovenin een holte was gemaakt dat met een beeld was versierd. Lager op de paal bevond zich een bus met slot, waarin men het offer stak, en aan de voet van de paal een bankje om op te knielen tijdens het bidden tot het beeldje.
Bidpalen op schilderijen: Bruegel
Op verschillende schilderijen en prenten uit de zestiende eeuw zijn de bidpalen terug te zien. De Brabantse schilder Pieter Bruegel (1525/1530-1569) beeldde er een af op zijn werk De Hooitijd. Dit schilderij hing in de dinerkamer van de rijke Antwerpse handelaar Niclaes Jongelink (1525-1569), als onderdeel van een serie van zes schilderijen die het jaar uitbeeldde. De Hooitijd verbeeldde de maanden juni en juli.
Op de voorgrond van het schilderij lopen een aantal boeren en een boerin met manden op hun schouders en hoofd richting een dorp. Naast de weg staat een houten paal met bovenaan een kastje met een heiligenfiguur. Onder het kastje hangt een soort kruikje. De vraag is natuurlijk: is dit een bidpaal? Het voldoet enigszins aan de beschrijving van de protestantse inspecteurs, maar het bankje ontbreekt. En is het ‘kruikje’ de bus voor de offers, of heeft het een andere functie? Zeker weten doen we dat niet.
Lucas Gassel
Een ander mogelijke bidpaal zien we terug in het werk van Lucas Gassel (1490 - 1568). Deze Helmondse schilder staat bekend als de meester van het landschap. Op deze landschappen zien we allerlei elementen die hij waarschijnlijk in zijn omgeving waarnam. Ook in zijn werk blijft het echter gissen of het daadwerkelijk om een bidpaal gaat of om een ander soort element. Op het schilderij De Kopermijn, bijvoorbeeld, zien we voor een brug een houten paal, met bankje en een soort kastje. Het kastje kan een bus zijn voor offers of een kastje met een heiligenbeeldje. De paal is echter niet een rechte stok, maar loopt bovenin uit tot een kruis.
Op het schilderij De Vlucht naar Egypte zien we links op de voorgrond iets dat kan duiden op een bidpaal. Al wordt het ook hier vrij snel ingewikkeld: het is geen paal maar een boom. Wel zien we een kistje voor de offers, een bankje om te bidden en een beeldje onder een afdakje. Het beeldje is in tweeën gebroken en de bovenhelft valt naar beneden. Dat verwijst naar een episode uit het verhaal van de Vlucht: een heidens beeld zou zijn ingestort toen Jezus er langs kwam. Het vullen van schilderijen met lokale elementen is iets dat Gassel vaker deed. Zo is vermoedelijk de kapel van Liessel te zien op de achtergrond van dit schilderij.
De Veghelse bidpalen
De reconstructie van het Veghelse landschap geeft ons een inkijkje in het gebruik van bidpalen in de Meierij vanaf de vijftiende eeuw. Veghel telde er drie. De oudste vermelding dateert uit 1481, wanneer men spreekt over de Sint Anthonijs Stock bij de hoeve Ten Groenendaal. Ruim een eeuw later wordt diezelfde plek omschreven als “by Sint Theunis huysken”. Uit de beschrijving “S. Anthonis huijsken oft nieu cappelle” kunnen we opmaken dat de Sint-Antoniusstok dan vervangen is door een kapel die was toegewijd aan Sint-Antonius en Sint-Sebastianus. Een tweede bidpaal werd rond 1530 in het Bossche Vonnisboek vermeld als Sint Joest Stocksken en was te vinden nabij de Cruijsstraat aan het Hezelaar. De derde bidpaal was de in 1562 genoemde Sunte Peters Stock aan het Hezelaar. In 1659 wordt deze plek “aan Steene Stocke” genoemd, wat wijst op een stenen exemplaar.
Pestepidemie
Behalve het gegeven dat er één stenen exemplaar werd opgericht en dat één bidpaal evolueerde tot kapel, is er niets bekend over de aanleiding om de Veghelse bidpalen op te richten of de wijze waarop ze werden gebruikt. Er is bijvoorbeeld geen verband ontdekt tussen de bidpalen en de verschillende altaren en broederschappen in de Veghelse Sint-Lambertuskerk. De betekenis van de op de bidpalen gebruikte heiligen is onduidelijk en was mogelijk zeer divers. De Sint-Antoniusstok lijkt haar ontstaan te danken te hebben aan de levendige Sint-Antoniuscultus die vanaf de vijftiende eeuw in de Meierij opkomt. Waarschijnlijk als gevolg van pestepidemieën. Sint-Sebastianus was ook een pestheilige, wat de evolutie van de bidpaal tot de latere Sint-Antonius- en Sint-Sebastianuskapel kan verklaren. Sint-Joost werd aangeroepen als beschermheilige tegen besmettelijke ziekten, maar net als bij Sint-Petrus kon je ook een goede oogst bij hem afsmeken.
Strategische locaties
De Veghelse bidpalen werden opgericht op strategische plekken waar de doorgaande wegen het dorp binnenkwamen. In het geval van de Sint-Jooststok was dat effectief, want op die plek bevond zich het Heselaers Hecken dat de toegangsweg tot het dorp afsloot. Reizigers moesten hier stoppen om het hek te passeren. Een gebedje of een geldstuk in het offerblok behoorden dan tot de opties.
‘Protestantisering’
De bidpalen en de Sint-Antoniuskapel hebben de zeventiende-eeuw niet overleefd. Een visitatie door de protestantse overheid in 1658 maakte duidelijk dat de protestantse vorster zijn intrek had genomen in de kapel: “Tot Vechel in de straet staet een cappel genaemt St. Anthonij…met een goet leijdack, toorntgen daer op een clockjen daerin, alles massieff en sterck, ende is jegenwoordich bewoont bij den oude vorster…". De Sint-Jooststok dook nog op in een akte uit 1623 en de Sint-Peterstok werd in 1709 genoemd, maar staat later alleen nog bekend als het land genaamd Het Stokje. Het ‘protestantiseren’ van de Meierij vanuit overheidswege luidde het einde in van de Sint-Antoniusstok en latere kapel. Wat de invloed van de overheid is geweest op het voorbestaan van de bidpalen is moeilijk te zeggen.
Op deze kaart van Hendrik Verhees uit 1806 staan de locaties van de Veghelse bidpalen aangegeven. Sint-Antoniusstok op de wegkruising naar Schijndel/Eerde/Sint-Oedenrode, Sint-Jooststok op de kruising Uden/Erp en Sint-Peterstok op de kruising Dinther/Vorstenbosch.
Conclusie
Door te kijken naar verschillende brontypen, en dat te combineren met een case-study hebben we licht kunnen werpen op een nog donker plekje in de Brabantse geschiedenis. Schilderijen tonen de vele verschijningsvormen van de bidpalen, en laten zien dat de beschrijving uit de classicale acta meer modelmatig is. Dat wil zeggen: de afgebeelde palen hebben vaak een aantal overeenkomsten, maar ook verschillen met de ‘modelpaal’ die in de acta wordt beschreven. Door te kijken naar de palen in Veghel zien hoe ze langzaam werden vervangen of verwijderd. Daarnaast is duidelijk te zien dat ze langs de doorgaande wegen stonden, vlakbij de in- en uitgang van de dorpen.
Bronnen
Stadsarchief 's-Hertogenbosch, Bossche protocol, inv. nr. 1250, folio 373 v.
Brabants Historisch Informatiecentrum, Schepenprotocol Veghel, toegangsnr. 7700 inv. nr. 30, 361, paginanr. 535.
Brabants Historisch Informatiecentrum, Schepenprotocol Veghel, toegangsnr. 7700 inv. nr. 43, 361, paginanr. 535.
Brabants Historisch Informatiecentrum, Schepenprotocol Veghel, toegangsnr. 7700 inv. nr. 31, 407.
Brabants Historisch Informatiecentrum, Notarieel protocol Veghel, toegangsnr. 7701 inv. nr. 3, 85.
Brabants Historisch Informatiecentrum, Schepenprotocol Veghel, toegangsnr. 7700 inv. nr. 42, 161.
Hoogenbergen, T., Veld en waternamen in de gemeente Veghel, 1955.
Rooijakkers, G., Rituele repertoires Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853, 1994, 585.
Hermans, C. R., Geschiedkundig mengelwerk over de provincie Noord-Braband deel 2, 1841, 91.