Aanleiding voor de oprichting van de Schola Cantorum was een besluit van paus Pius XI (1857-1939), waarin gesteld werd dat er aparte jongenskoren in de katholieke kerken moesten worden opgericht. De Sint-Jan kende toen al een lange muzikale traditie. Het nieuwe jongenskoor in de Sint-Jan bestond naast het traditionele parochiekoor dat in 1847 was opgericht en waar alleen volwassen mannen lid van waren. Kapelaan Petrus de Bree (1896-1963) was de eerste rector cantus. Hij droeg de verantwoordelijkheid voor de muziek tijdens bijeenkomsten in de kerk.
De Bree bezocht scholen in de stad op zoek naar potentiële koorleden en wist op 26 mei 1930 de eerste repetitie te realiseren. Voortaan kwamen de leden van de Schola Cantorum twee keer per week bij elkaar om te repeteren. Tijdens feestdagen zong het jongenskoor en de doordeweekse en zondagse missen werden muzikaal verzorgd door het mannenkoor. In het repertoire van Schola Cantorum kenmerkte zich door motetten uit de vijftiende en zestiende eeuw maar ook eigentijdse kerkmuziek uit binnen- en buitenland. In 1943 werd het mannenkoor opgeheven en kreeg de Schola Cantorum nog meer ruimte om te zingen in de kathedraal.
De gregoriaanse kwestie
In 1950 bleek het uitvoeren van de gregoriaanse stukken onder de koorleden minder populair te worden en vonden sommige koorleden en mensen die naar het gezang kwamen luisteren dat het gregoriaans beneden peil was. Koorlid Gabriël Boot sprak over “het hinderlijk weglopen der leden tijdens de repetitie wanneer de graduales (gregoriaanse zangboeken) in zicht komen. Op de laatste repetitie, die goed bezocht was, bleven er bij het gregoriaans nog een dertigtal leden over. Op de uitvoering stond iedereen echter lustig mee te zingen met als gevolg een strubbeling in het Graduale” (Zwitser, 67). Volgens Boot leidde het gebrek aan inzet tijdens de repetities dus tot fouten tijdens optredens.
Interne meningsverschillen over de plaats en grootte van het gregoriaanse deel van het repertoire ontstonden al snel. Men dacht de oplossing gevonden te hebben in het verdelen van de muzikale taken; directeur Frans van Amelsfoort (1899-1975) zou zich bezighouden met het dirigeren van meerstemmige stukken en rector cantus Jan Hoes met de gregoriaanse stukken.
De tweehoofdige leiding leidde tot het ontstaan van twee groepen binnen de Schola die langs elkaar heen leefde, en de interne onenigheid bleef toenemen. In 1954 nam eerst Hoes ontslag, enkele maanden later volgde het ontslag van van Amelsfoort. Een flink deel van de leden van de Schola stapte uit het koor uit solidariteit met van Amelsfoort. De nieuwe rector Floris van der Putt (1915-1990) begon zijn tijd bij de Schola met een flink uitgedund koor. Gelukkig wist hij een aantal oud-leden terug te krijgen en daarnaast nieuwe leden te rekruteren. Hij zette het vernieuwingsbeleid van van Amelsvoort door en wist het plezier terug te krijgen onder de koorleden. In 1965 besloot hij pastoor te worden in Lieshout en werd Maurice Pirenne (1928-2008) de nieuwe rector cantus.
Muzikale bloei onder Maurice Pirenne
Pirenne had een behoorlijke opleiding genoten voor hij rector cantus van de Schola Cantorum werd. In Rome volgde hij studies orgel, compositieleer en gregoriaans. In Nederland volgde hij muziekcolleges aan de universiteit van Utrecht. Dat leidde tot een aanstelling aan het Brabants conservatorium. Voor de Schola Cantorum componeerde hij zelf stukken en onder zijn de leiding ontwikkelde het koor zich muzikaal. Pirenne sprak zelf over het muzikale niveau: “Wij zijn een heel hechte groep die heel serieus met muziek bezig is. Liefde voor muziek is echt het uitgangspunt van de Schola, waarmee we ons onderscheiden van vele andere kerkkoren die de gezelligheid in hoger vaandel hebben.” Zijn kwaliteiten waren ook buiten ‘s-Hertogenbosch bekend. Pirenne kreeg vanuit Rome zelfs het verzoek directeur te worden aan het Pauselijk Instituut voor Heilige Muziek, maar dit aanbod sloeg hij af.
De aanmelding van nieuwe koorleden bleef een probleem, onder andere vanwege de secularisering in de samenleving. Steeds minder mensen bezochten de kerk en de hoeveelheid priesters die uittraden nam toe. Daarom mochten vanaf 1967 vrouwen lid worden van de Schola Cantorum. In de jaren daarvoor waren naast de jongens ook mannen lid geworden van het koor, voor hen waren de nieuwe vrouwelijke leden een grote omslag.
De Schola Cantorum vandaag de dag
Tot op de dag van vandaag klinken de stemmen van de Schola Cantorum in de Sint-Jan. Na een ingrijpende restauratie van de kathedraal in 1985 kreeg de Schola een vaste plek in het hoogaltaar, op een podium dat hydraulisch uit de grond omhoog kan komen. Tijdens hun optredens dragen de koorleden de traditionele kovels. Dom Hans van der Laan (1904-1991), de grondlegger van de Bossche school, ontwierp deze wijde gewaden. In 1960 werden de kovels door het generaal kapittel aanvaard en vanaf 1973 werden ze in de Sint-Jan gedragen.
De huidige rector cantus van de Schola is Jeroen Felix, al sinds 1990 hoeft deze functie niet meer bekleed te worden door een priester. Binnen de Schola bestaan nu drie groepen: de Schola Puerorum voor de jeugd, de Schola Iuventatis voor de jongvolwassen vrouwen en de Schola Maior voor de volwassenen. Het repertoire bestaat uit motetten en missen uit Bossche koorboeken, werk van moderne componisten en gregoriaanse stukken.
Documentairemaker Hans Borgman maakte in 2019 en serie genaamd ‘Schola’ over het koor. Hij stelde de leden vooral de vraag wat hen beweegt te zingen in zo’n ‘levend monument’. Kijk voor meer informatie en de afleveringen van deze serie op de projectpagina.
Bronnen
Bouman, R. en Hoogbergen, T., Thema vol variaties: zeven eeuwen muziekleven in 's-Hertogenbosch, Zwolle, 2002.
Remery, M., Katholieke architectuur in de twintigste eeuw: De vier architecten van de Leidse familie Van der Laan, Hilversum, 2008.
Schola Cantorum, “Wie zijn we”, http://www.schola.nl/Web/wie-zijn-we (stand 2016).
Zwitser, J.J., 'De geschiedenis van de Schola Cantorum der Sint-Jan te 's-Hertogenbosch', in J. Luyckx (red.), Koorzang in de Sint-Janskathedraal. 's-Hertogenbosch, 2005, 14-87.