De moeder van Aldegonda kreeg zeven kinderen waarvan er vier kort na de geboorte overleden. Er bleven drie meisjes over, waaronder Aldegonda (1897-1974), Gerarda (1904-1977) en Anna, die op jongere leeftijd stierf (1901-1936). Ze bleven ongehuwd en konden goed leven van de erfenis van hun vader, de steenkolenhandelaar Hendrikus Niënhuis. Ze bewoonden een van de oudste huizen in Ravenstein. Overigens stamt de middeleeuws aandoende voorgevel uit de negentiende eeuw. Deze is zodanig gepleisterd dat het lijkt alsof er een kruis is aangebracht. Hetgeen volgens sommige Ravensteiners verband hield met de vroomheid van de gezusters Niënhuis.
Missienaaikring
Die vroomheid uitte zich onder andere in hun bemoeienis met de Missienaaikring. Oudere inwoonsters herinneren zich nog dat zij in de jaren vijftig als jong meisje één avond in de week naar het huis van de dames Niënhuis gingen om te borduren en te breien voor de missie en als tractatie lauwe limonade te drinken kregen.
Al in 1937 werd Gonda Niënhuis presidente en waren er 36 werkende leden. De kring organiseerde regelmatig tentoonstellingen. In 1972, toen de kring vijftig jaar bestond en Gonda nog steeds voorzitter was, betaalden 200 personen jaarlijks contributie, maar het aantal actieve leden was gedaald tot vier. Pastoor Donders had de kring opgeheven. Er was nu een Missiethuisfront om de katholieke missie in verre landen te ondersteunen.
In een artikel in het Brabants Dagblad toonde Gonda Niënhuis zich teleurgesteld. Ze gaf een opsomming van alle goeds dat was verricht in de loop der jaren: 65 paters, 25 zusters en tien broeders kregen hun kazuifel, superplie, albe, singel en stool. Verder ontvingen ze doop-, communie en misdienaarskleden. Duizenden kinderkleertjes gingen naar missieposten in verre landen. Anno 1972 was in de missie het lof afgeschaft, reden plaatselijke bisschoppen in dure auto’s en kregen missionarissen op vakantie vijfhonderd gulden zakgeld. Volgens haar kon dat geld beter besteed worden.
Gonda was in de jaren 30 en 40 ook secretaresse van het Wit-Gele Kruis. In maart 1941 legde ze die functie neer nadat de voorzitter haar had bedankt voor haar “punctueel verslag”; ze kreeg in een volgende vergadering alsnog een “prachtig boekwerk” aangeboden voor haar “buitengewoon correct en geheel belangloos werk.”
Raadslid
In 1935 werd ze gekozen tot raadslid in de gemeente Ravenstein, waartoe naast het vestingstadje destijds ook de omliggende kerkdorpen behoorden. De raad telde zeven leden, verdeeld over verschillende lijsten, allen met de aanduiding R.K. Bij de volgende verkiezingen, in 1939, was ze niet herkiesbaar. Als raadslid haalde ze de krant door zich bij een omstreden voorstel van burgemeester Caners van stemming te onthouden waardoor het voorstel werd verworpen.
Later zou ze nog eens de krant halen maar nu weer in de hoedanigheid van vrome voorzitter. In 1949 hield de Meisjescongregatie een feestelijke bijeenkomst onder de leiding van ‘prefecte’ A. Niënhuis. De avond werd gevuld met zang, declamatie, voordrachtjes en een toespraak van pastoor Van Heijst. De congregatie was een vereniging van leken die onder leiding van een priester bijeenkwam voor gebed en gezang.
Barok
Gonda en haar zus zijn de Ravensteinse geschiedenis ingegaan als de twee oudere dames, die gehuld in zwarte mantels dagelijks naar de kerk liepen, waar zij hun zitplaatsen links vooraan op de tweede rij innamen. Die gezamenlijke kerkgang duurde tot 1974 toen Gonda overleed. Haar zus Grada verhuisde kort daarna naar een klooster, annex verzorgingstehuis in Uden en stierf drie jaar later. Wat rest zijn de herinneringen, zoals de anekdote dat Gonda en Grada in 1950, een Heilig jaar, naar Rome reisden en zich in deze stad verbaasden over de pracht en praal van de katholieke barok.
Bronnen
Rikken, O., "De vrome zussen Gon en Grada", in: Tussen Maas & Erfdijk (2018).
Dagblad voor Oss en omstreken (16-3-1937) en (12-10-1949).
Provinciale Noordbrabantsche en ‘s Hertogenbossche Courant (13-6-1935).
Noordbrabantsch Dagblad Het Huisgezin (6-3-1941) en (5-4-1941).