“Als klein meisje van een arme kleermaker gingen wij zwemmen in het Osse zwembad. Lopend liepen we vanaf de Bergehemseweg over de Macharenseweg. Daar was toen het zwembad. Een zwempak gemaakt van een hemd met onderaan een veiligheidsspeld in de midden, daar kon je het mee doen. Op de Macharenseweg stonden allemaal stalen bakken met munitie erin, die nog niet gebruikt waren. We namen kleine kogels mee naar huis.
En in de winterdag gooiden wij de munitie een voor een op het fornuis. Het was een leuk sissend geluid. En de ouders lieten dat toe. Mijn vader die kleermaker was en boven op de tafel zat te naaien, had het heel druk en zag niet wat ik deed. Ik gooide steeds het kruit een voor een op het fornuis met deurtjes. Ik zei: ‘Papa, dat zal toch mooi zijn als ik de gehele boel in de kachel zou stoppen?’ Mijn vader zei niets en keek niet naar me om, zo druk had hij ‘t.
Ik ging op mijn hurken voor de deur van de kachel zitten. Ik zei papa er gebeurt niets, alleen maar rook zei ik. Toen kwam er een steekvlam recht in mijn gezicht, tot aan de deur. Er kwam toevallig een Engelsman binnen om iets te laten vermaken van kleding, dat deed mijn vader voor de soldaten. Ik schreeuwde heel erg want mijn hele gezicht was verbrand ook al mijn wimpers door de steekvlam.
Mijn moeder nam me mee naar een vrouw die in de buurt woonde en kon overlezen. Ze blaasde over mijn gezicht en maakte kleine kruisjes op mijn gezicht. De pijn was na een half uur weg. Ik had geen littekens overgehouden. Nooit heb ik dit vergeten.
Mijn vader naaide voor mij een militaire pakje met baret en overjas met koperen knopen. Ik leek op een echte soldaat als een meisje van acht jaar. Vele soldaten kwamen bij ons thuis kleren laten veranderen. En ik mocht van hen voorop lopen op de de kolonne, als ze van de Meubelzaak Heijmans, (tegenover de Visserskerk) waar ze gingen eten en daarna marcheerden naar het oude sportpark op de Berghemseweg ongeveer tegenover de wielrenzaak De Nijs. Ik was hun mascotte. Op het sportpark lagen de Canadezen met hun tenten.
Ik kreeg veel kauwgums en kwatta's. Een zekere Alfonds was mijn grote vriend. Hij bestuurde zo’n grote sissende auto als hij remde. Een tijd om nooit te vergeten. Nu ben ik 82 jaar.
Ook herinner ik me nog dat we bij ons naast bij van Vlijmen moesten schuilen voor V1 bommen, die ‘s nachts over het huis kwamen. Dan werd je s´nachts uit bed gehaald. Want als je geen geluid meer hoorde zoals geronk, dan konden ze naar beneden vallen. We hebben het overleefd gelukkig.”