Lange tijd was er in West-Brabant, los van losse vondsten, nauwelijks zicht op de invloed van de Romeinen. Maar West-Brabant is bezig met een inhaalslag. Grote opgravingen in Breda (o.a. Steenakkers) en Oosterhout (o.a. Houtse Akkers/Contreie) hebben sporen van nederzettingen en vondsten blootgelegd uit de overgangsperiode van IJzertijd naar Romeinse tijd. Hiermee is een eerste analyse van het leven en samenleven in die periode mogelijk.
Die laat zien dat het zelfvoorzienende boerenleven uit de IJzertijd zich voortzette in het begin van de Romeinse tijd. Op zich logisch: de IJzertijdboer had in de eeuwen ervoor een goede manier van leven in- en met het West-Brabantse landschap ontwikkeld. Er was geen aanleiding om dit wezenlijk te veranderen. Wel laten de sporen van nederzettingen in Oosterhout en Breda enkele veranderingen zien. De boerderijen lijken minder “zwervend” te worden, maar langer op een locatie en dichter bij elkaar te staan.
De IJzertijdboer putte met zijn akkers de grond in de omgeving van zijn boerderij uit, waardoor een nieuwe generatie moest verhuizen naar nieuwe vruchtbare gronden. Aan het begin van de Romeinse tijd treed er verandering op: het lijkt de boeren steeds beter te lukken de opbrengst van de akkers te vergroten (bijvoorbeeld door bemesting). Daardoor wordt verhuizen naar nieuwe akkers minder urgent.
Nieuwe technieken en gebruiken doen langzaam hun intrede. Voorbeelden hiervan zijn het omgreppelen van de boerderij (gevonden in Oosterhout) om bij een regenbui het water dat van het dak afstroomt af te kunnen voeren, het gebruik van dakpannen (tegulae), nieuwe vormen van aardewerk (gedraaid en terra sigillata en terra nigra) en glas, nieuwe gewassen en het begraven van de doden in plaats van cremeren. Maar het boerenleven veranderde naar verwachting niet wezenlijk.
De komst van de Romeinen heeft in West-Brabant in de luwte van de limes (het grensgebied) mogelijk een minder snelle en minder ingrijpende invloed gehad dan in regio’s dichterbij de limes, waar het contact tussen Romeinen en inheemse bevolking veel intensiever is geweest. Wel zullen de Romeinen producten van de inheemse boeren afgenomen hebben (gekocht, geruild, genomen?) en zijn mogelijk inheemse mannen gerekruteerd zijn voor de Romeinse hulptroepen. Of er sprake was van conflicten tussen Romeinen en inheemse bewoners is, anders dan in Oost-Brabant, niet uit vondsten af te leiden. Hier zijn nog geen ingeslagen schedels en slingerkogels gevonden zoals in Kessel-Lith en Oss.
Bronnen
Boonstra, A., Twee manen lang: zestig dagen leven als in de IJzertijd, Zutphen, 1996.