Huizen vatten vlam en de bevolking zocht angstig een goed heenkomen. Mosterdgas deed zijn afschuwelijke werk. Hulpverleners vingen de slachtoffers op in het Badhuis aan het Lavendelplein. Tijd om van de schrik te bekomen was er niet. In de avond volgde een tweede aanval, nu op Woensel en Strijp. Het St. Joseph-ziekenhuis aan de Aalsterweg raakte vol. [Dit was een oefening - red.]
Eindhoven was de eerste grote stad in Nederland die serieus werk maakte van het beoefenen van hulpverlening bij een mogelijk bombardement. Op 5 mei 1934 was daar onder leiding van Anton Fens (1888-1970), hoofd van de brandweer en de luchtbeschermingsdienst op een spectaculaire wijze invulling aan gegeven. Twee prominente Brabanders, de minister van Defensie en de Commissaris van de Koningin, bevonden zich onder de vele toeschouwers. De bevolking was via de pers de voorafgaande dagen op de hoogte gesteld.
Dat oorlogsgeweld Noord-Brabant zou kunnen treffen was al enige tijd onderwerp van publiek debat. De lezers die drie jaar eerder, op 24 januari 1931, het katholieke dagblad De Tijd opensloegen, lazen daarin onder de kop ‘Brabant en Limburg onder den Voet?’, het alarmerende bericht dat, mocht er in West-Europa weer oorlog uitbreken, de zuidelijke provincies zeer waarschijnlijk een belangrijk strijdtoneel zouden vormen. Het artikel was een oproep aan Den Haag meer geld aan Defensie te besteden omdat Frankrijk en Duitsland, mochten deze landen weer ten oorlog gaan, met verwoestende kracht elkaar via of in Zuid-Nederland zouden bevechten. Dit idee was mede ingegeven door het Belgische bondgenootschap met Frankrijk en de grote militaire oefeningen die deze landen direct ten zuiden van de Nederlandse grens hielden. Zou Nederland langer zijn krijgsmacht verwaarlozen, zo oordeelde De Tijd, dan "worden Brabant en Limburg het arme gebied waarop de erfvijanden in eerste instantie hun strijd uitvechten."
Artikelen met deze teneur waren in de eerste helft van de jaren dertig in de Brabantse pers niet uitzonderlijk. Een regionale krant als De Zuidwillemsvaart, uitgegeven in Helmond, schuwde hierbij grote woorden niet. In haar editie van 12 november 1935, drie weken na een regionale luchtbeschermingsoefening in Oost-Brabant, bijvoorbeeld, schilderde de krant de gevaren van een vijandelijke luchtaanval met honderden toestellen af als "een onafzienbare ramp [die] het einde van onze beschaving zou beteekenen, want tegen een land dat zo iets doet zal met grote bombardementen wraak worden genomen, dat worden ‘Danteske verschrikkingen". Maar het bleef niet bij woorden en oefenen alleen.
Katholieken in actie: Comité voor Nationale Veiligheid
De kans dat Noord-Brabant oorlogstoneel zou worden, zette een aantal vooraanstaande Brabanders aan tot actie. Hiertoe behoorden de Bredase gepensioneerde officier Henri Mathon (1883-1938), die regelmatig de kolommen van het Dagblad van Noord-Brabant vulde en de jonge hoogleraar Jan de Quay (1901-1985), zoon van een generaal. Jan was actief in het bedrijfsleven en combineerde dat aan de Tilburgse handelshogeschool met een bedrijfskundige leerstoel. Mathon en De Quay deelden de ongerustheid over de zwakte van de Nederlandse defensie en de kwetsbaarheid van grensstreken. Een zwak leger was immers geen geloofwaardige neutraliteitsverdediger. Wat tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) volgens hen nog was gelukt door met een sterk leger aan de grens een vijand van een inval weerhouden, zou door jarenlange bezuinigingen en sterke legers, in de nabijheid, onmogelijk zijn geworden.
Er moest dus iets gebeuren. Dat vond ook de Tilburgse textielfabrikant Henri Blomjous (1877-1953), actief in de katholieke politiek en het bestuur van de hogeschool. Toen directieleden van Philips en de Tweka-textielfabriek in Geldrop eveneens hun steun verleenden, ontstond een interessante Brabantse coalitie van ondernemers, militairen, bestuurders en wetenschappers. Zij zetten woorden om in daden en wisten deze meteen via de pers veel bekendheid te geven.
Een van de eerste opmerkelijke acties was het zogenoemde burgemeestersadres van 25 juni 1934, waarin Zuid-Nederlandse bestuurders, gesteund door de bovengenoemde notabelen, in Den Haag met klem aandrongen op korte termijn meer aandacht aan de defensie van het Zuiden te schenken. De bezorgde zuiderlingen wachtten de politieke behandeling van hun verzoek echter niet lijdzaam af. Vier maanden later, op 20 oktober, richtten onder andere Mathon en De Quay in Hotel du Commerce aan het Stationsplein in Eindhoven het Comité voor Nationale Veiligheid op, een zuidelijke pressiegroep voor betere bescherming van het zich economisch zo sterk ontwikkelende en steeds zelfbewustere Brabant. De leden hadden vele contacten in de legertop en de Haagse politiek en zetten deze ook ruimschoots in om de bezuinigingen te keren.
Dat de uitgaven voor Defensie vanaf 1936 daadwerkelijk gingen stijgen, lag natuurlijk niet alleen aan het Brabants-Limburg Comité, hoe actief dat ook was. De Duitse herbewapening en de groeiende spanning in Europa in het algemeen deden ook hun werk. Noord-Brabant kwam nu snel op drie manieren op de militaire kaart: met nieuwe kazernes, beschermende maatregelen bij de belangrijkste bruggen en door de aanleg van de Peel-Raamstelling.
Herleving van garnizoenen
Eind jaren dertig groeide het Nederlandse leger weer door verlenging van de dienstplicht en vergroting van de opgeroepen lichtingen. Minister van Defensie Van Dijk plande juist in het zuiden van het land veel nieuwe kazernes, als signaal dat de neutraliteit overal goed bewaakt werd. ’s-Hertogenbosch en Breda kregen al in 1936-1938 nieuwe kazernes of uitbreiding van bestaande complexen. De hausse van kazernebouw vond echter in 1939 plaats, toen er maar liefst zeven nieuwe verrezen: in Bergen op Zoom, Roosendaal, Breda, Tilburg, Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Grave, grotendeels ontworpen door de Bredanaar August Boost (1900-1985). De militaire aanwezigheid in de Brabantse steden groeide hiermee ongekend snel. De komst van het garnizoen bracht leven, omzet en wellicht een gevoel van veiligheid.
Bunkers bij de bruggen
Het idee dat oorlog steeds meer gemotoriseerd (dus snel) zou verlopen en dat het groeiende Nederlandse wegennet het de vijand wel erg gemakkelijk maakte, voedde de angst voor een vijandelijke inval medio jaren 30. Nieuwe verkeersbruggen verrezen naast de oude spoorbruggen en maakten de grote rivieren, de Maas en Waal in het bijzonder, nauwelijks hindernissen meer. Vanaf 1936 bouwde de regering kazematten bij de bruggen, juist om een ‘strategische overval’ te bemoeilijken. Hiermee begon een omvangrijk bouwprogramma, voor Noord-Brabant de eerste substantiële militaire bouw sinds driekwart eeuw. De Maasbruggen bij Mook/Katwijk, Grave, Ravenstein, Hedel, Heusden, Keizersveer, en de brug over het Hollands Diep bij Moerdijk werden in dat kader van vrij omvangrijke betonnen verdedigingswerken voorzien.
Linies door het land
De bekendste Brabantse linie van de jaren dertig is de Peel-Raamstelling. Een lange, vrij smalle linie van kleine kazematten en versperringen langs het riviertje de Raam tussen Grave en Mill en vervolgens langs het Defensiekanaal door Noord-Limburg. Deze linie was een zuidelijke verlenging van de Grebbelinie (Amersfoort-Wageningen) en de linie door de Betuwe. Ze hield echter bij de Belgische grens abrupt op: daar was aansluiting bij de Belgische verdedigingslinie langs het Albertkanaal onmogelijk gebleken.
De Peel-Raamstelling was een product van militaire plannenmakerij waarin de vraag centraal stond of het Nederlandse leger zich in het kwetsbare zuiden aan een vijandelijke aanval moest blootstellen, of dat het beter was Limburg en Noord-Brabant slechts symbolisch te verdedigen. In het geval van een Duitse aanval zou het Franse leger dan Zuid-Nederland verdedigen en het Nederlandse leger in de Vesting Holland standhouden.
10 mei 1940
De overrompelende inval kwam in de vroege ochtenduren van 10 mei 1940. Het Duitse leger doorkruiste Noord-Brabant in enkele dagen. Het Nederlandse leger concentreerde zich op de Vesting Holland en slechts een enkele Franse eenheid bereikte Brabantse grond. Na tien jaren van speculaties, angst en oefeningen en vijf jaar groeiende militaire bemoeienis voelde 10 mei 1940 desondanks als de ‘strategische overval’ waarvoor Brabanders al zo lang hadden gewaarschuwd. De rauwe werkelijkheid sloeg genadeloos toe.
Bronnen
De Brabantse dagbladpers via www.delpher.nl
De Natris, W., Vrijwillige luchtafweer, (doctoraal scriptie, Radboud Universiteit Nijmegen, 1989).
Schuursma, R., Vergeefs onzijdig Nederlands neutraliteit 1919-1940, Utrecht, 2005.
Teitler, G., Tussen crisis en oorlog. Maatschappij en krijgsmacht in de jaren ’30, Dieren, 1984.
Visser, H., en Van Wierinngen, J., Kazematten in het Interbellum, Amsterdam, 2002.