Ontstaan heerlijkheden
In de (oost) Brabantse regio rond Gemert was er in de twaalfde eeuw nauwelijks sprake van een centraal gezag van een hertog, graaf of bisschop. Daardoor konden domeingoederen van veraf gelegen instellingen door hun beheerders worden toegeëigend. Tegelijk vonden juist in die periode grote ontginningen plaats door lokale edelen. De nieuwe grootgrondbezitters beschouwden hun nieuw verworven en ontgonnen bezit als eigen goed. Dat bezit werd aangeduid als allodiaal: vrij eigen goed zonder aanspraken van anderen.
De lokale adel eigende zich niet alleen onroerend goed toe, maar ook de rechtsmacht en andere heerlijke rechten, zoals de zeggenschap over de gemene gronden. In oostelijk Brabant verschijnen in de loop van de twaalfde eeuw op deze manier nieuwe heren, aangeduid als “dominus”, zoals domina Didradis van Rixtel (1140), dominus Herbertus van Heeze (1172) en dominus Boudewijn van Lieshout (1199).
De heren van Gemert passen ook in dit rijtje. Een naam kennen we niet, maar bij het archeologisch onderzoek van het latere kasteel (het Hooghuis) van de familie Van Gemert is gebleken dat er op die plaats al vanaf circa 1050 een groot gebouw stond. De eerste met name genoemde heer van Gemert is Diederik, die heer van Gemert is geweest in de (geschatte) periode 1250-1270.
Vrij eigen goed
Dat Gemert een allodiaal goed was met eigen rechtsmacht blijkt vooral uit het ontbreken van archiefstukken waaruit blijkt dat Gemert tot een groter rechtsgebied behoorde, zoals een graafschap of hertogdom. In de twaalfde eeuw bezat de familie Van Rode een uitgebreid rechtsgebied rondom St Oedenrode. In 1231 werd het als graafschap Rode verkocht aan de hertog van Brabant. Op dat moment behoorden hiertoe onder meer de aan Gemert grenzende dorpen Bakel, Aarle-Rixtel en Erp.
Dit voormalige graafschap Rode werd de basis voor het latere kwartier Peelland van de Meierij van Den Bosch. Een reconstructie van het graafschap leverde geen enkele relatie op met Gemert. Ook is er geen relatie tussen Gemert en bijvoorbeeld het domeingoed rondom Helmond, dat in 1222 door Willem I van Horne (1170-onbekend), de Graaf van Horne, verkocht werd aan hertog Hendrik I van Brabant (ca. 1165-1235) en dat later eigendom wordt van ex-keizerin Maria van Brabant (1189/1190-1260).
In Gemert komen we geen leengoederen of cijnsgoederen tegen die een band hadden met Rode, Rixtel of Helmond, geen leengoederen of cijnsgoederen van de hertog van Brabant, de graaf van Kleef of van Gelre. In de twaalfde eeuw blijkt er geen enkele band te zijn met aanpalende rechtsgebieden en ook niet met verder weg gelegen gebieden, heren of graven.
De allodiale rechtsheerlijkheid Gemert moet ontstaan zijn vanuit de vestiging van en de ontginning door de familie Van Gemert in de elfde en twaalfde eeuw. Pas later, in een oorkonde uit 1270, vermeldt de abt van de abdij van Echternach dat Gemert een eigen bezit is van Diederik van Gemert. In een oorkonde van 25 maart 1271, laat Jan I, hertog van Brabant (1252/1254-1294), er ook geen twijfel over bestaan. Hij geeft dan aan dat hij in Gemert geen enkele rechtsmacht bezit, noch de hoge, noch de lage rechtspraak. Later wordt de soevereiniteit van Gemert meerdere malen bevestigd door zijn opvolgers, zoals in 1479 door keizer Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519). Die onafhankelijkheid bestond echter al veel langer.
Van familie Van Gemert naar Duitse Ode
De oudste vermelding van leden van de familie Van Gemert is uit 1172, de gebroeders Willem en Rutger van Gemert, edellieden. Het betreft een valse oorkonde, dus op dat jaartal moeten we ons niet vastpinnen, maar we weten wel dat deze broers aan het eind van de twaalfde eeuw leefden. Hun vader wordt niet vermeld en zal dus al overleden zijn. Hij was ongetwijfeld Heer van Gemert. Zoals gebruikelijk in die periode wordt de oudste zoon het nieuwe familiehoofd en erft de belangrijkste bezittingen. Willem is de eerstgenoemde en zal daarom de oudste zijn.
Hij volgt zijn vader op als Heer van Gemert. Zijn jongere broer Rutger moet een andere carrière kiezen. We weten uit andere bronnen dat het erfdeel van Rutger in Gemert aan de Duitse Orde is gekomen. Hij heeft er kennelijk voor gekozen om ridder te worden en waarschijnlijk is hij samen met anderen in een kruistocht naar het beloofde land getrokken. Daar moet hij zich aangesloten hebben bij de Duitse Orde, een van de drie geestelijke militaire ridderordes in het Heilig Land.
Na zijn dood circa 1220 is zijn erfdeel, dat in ieder geval het grootste deel van het huidige kerkdorp Handel omvatte, aan de Duitse Orde gekomen en dat is de basis voor de Commanderij Gemert. Haar bezit in Gemert wordt verder uitgebreid door schenkingen van andere leden van de familie Van Gemert. De Orde heeft tevens ook zelf de nodige grond ontgonnen.
Uit een oorkonde van 1271 blijkt dat de Duitse Orde, samen met Diederik van Gemert, de rechtsmacht in Gemert heeft, elk voor zijn eigen deel. In 1326 worden door Diederik van Gemert de grenzen vastgelegd tussen het rechtsgebied van de Duitse Orde en zijn eigen rechtsgebied. Een tijd lang is Gemert een tweeheerlijkheid. De steeds weer terugkerende geschillen tussen beide heren leidde uiteindelijk tot de “overgave” van de Van Gemerts. In 1366 wordt de Duitse Orde alleenheer.
Gemert weerstaat de Republiek der Nederlanden
De grootse bedreiging voor het vorstendom Gemert ontstaat in 1648. Gemert wordt na de Vrede van Munster bezet door Staatse troepen van de Verenigde Republiek der Nederlanden. Men dacht dat Gemert behoorde tot de meierij van Den Bosch. De Orde protesteert maar pas na veertien jaar procederen tegen ‘Den Haag’ wordt Gemert weer zelfstandig.
Het is dan een staatje waarin zowel de katholieke als de protestantse godsdienst vrij zijn. Nog meer bijzonder is dat de Commanderij niet alleen de pastoor, maar ook de dominee benoemt en betaalt en dat de Commanderij niet alleen eigenaar is van een katholieke kerk, maar ook van een protestantse kerk.
Omdat buiten Gemert de katholieke godsdienst verboden wordt kan het dorp Handel uitgroeien tot een florerend bedevaartsoord van Maria, niet toevallig de patrones van de Duitse Orde. Gemert krijgt ook een Franse School en voor afgestudeerden van de Latijnse School worden studiebeurzen gesticht aan universiteiten in Keulen en Leuven. In de laatste stad komt het zelfs tot een speciale studentenvereniging, de Congregatio Municipii Gemertanii. De ministaat Gemert is dan welvarender dan andere dorpen in de regio en het inwonertal streeft die van de stad Helmond voorbij.
Gemert wordt verkocht: einde vorstendom
In 1794 bezet het Franse leger Gemert om ook hier “vrijheid, gelijkheid en broederschap” te brengen Aan het eeuwenlange zelfbestuur komt dan een eind. Gemert wordt ingelijfd bij Frankrijk en in 1800 verkocht aan de Bataafse Republiek, het latere Koninkrijk Holland, dat onder Napoleon weer een stukje van Frankrijk wordt. In 1813 ontstaat uiteindelijk het koninkrijk Nederland en wordt Gemert een gewone Nederlandse gemeente. Alle bezit van de Duitse Orde is in beslag genomen en het kasteel wordt voor 27.000 francs verkocht aan een vastgoedondernemer.
De grootmeester van de Duitse Orde in Wenen stuurt in 1815 nog een brief aan de Nederlandse koning Willem I (1772-1843) met het verzoek om Gemert haar zelfstandigheid terug te geven. Het antwoord laat nóg op zich wachten. Ook de Gemertse Peel is als Duitse Ordebezit in beslag genomen en pas na lang onderhandelen met de Nederlandse staat wordt overeengekomen dat de Gemertse Peel aan particulieren verkocht gaat worden en dat een deel van de verkoopprijs voor Gemert zal zijn. In de Gemertse Peel wordt later Elsendorp gesticht.
Bronnen
Heemkundekring De Kommanderij Gemert, Oorkonden betreffende Gemert, Gemertse bronnen deel 12, te raadplegen op: https://www.heemkundekringgemert.nl/documentatie/bronnen/gbr-12-oorkonden-betreffende-gemert/.
Otten, A., “De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500”, in: Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert (nr. 13, 1987).
Timmers, J., “De onafhankelijkheid van Gemert”, Gemerts Heem (jrg. 60, nr. 4, 2018).