Voorgeschiedenis
In de periode voorafgaand aan de Tachtigjarige Oorlog (ruwweg 1450-1550) zijn de Nederlanden een verzameling gewesten die weliswaar samen onder de heerschappij van de Habsburgers vallen maar die ieder een eigen bestuur kennen. Het ontbreken van een staatkundige eenheid “Nederland” betekent dat we ook nog niet echt over een Nederlandse taal kunnen spreken, ten minste niet in de zin van een algemene taal volgens vastgelegde normen en regels zoals we die nu kennen, het Algemeen (Beschaafd) Nederlands. Maar toch is er wel al meer uniformiteit aan het ontstaan in taalgebruik: de gewesten hebben veel contact met elkaar en de grote steden bepalen als cultuurcentra de toon. De schrijftaal van cultuurcentra als Brussel, Antwerpen en ’s-Hertogenbosch worden tot voorbeeld van eenieder die schreef voor lezers uit het gebied van zulke steden. Maar er wordt in die tijd natuurlijk nog volop geschreven en onderwezen in het Latijn. Zij die in de volkstaal schreven, het Nederlands of Diets/Duyts zoals men het toen noemde, waren vernieuwend.
De spreektaal bestond in die tijd vrijwel uitsluitend uit lokale dialecten. De hedendaagse naam voor de taal in het Nederlandse taalgebied is tot aan deze periode, het begin van de zestiende eeuw, Middelnederlands. Dat Middelnederlands is dus eigenlijk niet meer dan een verzamelnaam voor een aantal streektalen of dialecten die in het huidige Nederlandse taalgebied werden gesproken en geschreven. Oude teksten vertellen ons niet zo veel over de klank van de taal. We weten dus niet hoe die taal geklonken heeft, maar onderzoekers hebben toch een poging gedaan. Hier kun je een Antwerps lied uit 1544 beluisteren.
Eenheid
Langzamerhand ontstaat in deze periode meer eenheid in de schrijftaal doordat de politieke verbondenheid van de gewesten toeneemt, doordat het handelsverkeer toeneemt waardoor de burgerij meer invloed krijgt en doordat de culturele verbondenheid toeneemt. Dat laatste wordt mogelijk gemaakt door de boekdrukkunst en de rederijkers. Met de boekdrukkunst bedoelen we eigenlijk dat vanaf ca. 1450 met losse letters wordt gedrukt, zodat de productie van boeken en geschriften enorm toeneemt. Het lezerspubliek en het afzetgebied worden veel groter, waardoor er meer behoefte ontstaat aan een algemene taal. Drukkers willen hun boeken namelijk niet alleen in de eigen stad kunnen verkopen. Deze ontwikkeling helpt de taal, kennis en cultuur verspreiden.
De rederijkers zijn kunstenaars die zich verenigen in rederijkerskamers, zoals Vreugdendal, in 1463 opgericht in Breda. Ze dragen het gedrukte woord op het podium voor. Dat doen ze in de volkstaal zodat zelfs het publiek dat niet leest, wordt bereikt. Een van de bekendste rederijkers is de Antwerpse Anna Bijns (1493-1575), die als vrouw overigens niet lid van een kamer mocht zijn. De rederijkers zorgen voor lering en vermaak van de hele bevolking, niet alleen de elite, en zorgen voor een nieuwe functie (literatuur voor een groot publiek) van de volkstaal.
Dat resulteert in een herwaardering van de Nederlandse taal. De volkstaal is niet minder volwaardig dan het Latijn, dat tot dan de lingua franca van de elite is. Deze ontwikkeling past in de intellectuele beweging van deze tijd, het humanisme. Door de mens, ieder mens, centraal te stellen, ontstaat er ruimte voor waardering van andere talen dan het Latijn. Dat leidt tot een verheerlijking van de eigen moedertaal.
Het besef van de waarde van de eigen taal komt onder meer tot uitdrukking in het werk van Johannes Goropius Becanus. Hij is in 1519 geboren als Jan Gerartsen van Gorp van der Beke, dat is Gorp bij Hilvarenbeek. Hij studeerde in Leuven, maakte een reis door Italië, en vestigde zich als arts in Antwerpen. Hij was een humanistisch wetenschapper die bekend is geworden door zijn boek Origines Antwerpianae (De oorsprong van Antwerpen) uit 1569. Daarin schrijft hij dat het Antwerps, de Nederlandse taal van Antwerpen, de oudste taal is, die al werd gesproken door Adam en Eva in het paradijs. Zoiets klinkt nu absurd en chauvinistisch, maar in die tijd was dat helemaal niet zo vreemd. Het was een poging tot bewijs van de volwaardigheid van onze eigen taal. Hij deed dat met etymologie, de wetenschap van de herkomst van woorden. Dit is kort zijn analyse van het woord "duyts", dat in die tijd voor ‘volkstaal’ wordt gebruikt: duyts ← d’outs: de oudste, onze volkstaal is de oudste taal en de taal van het paradijs.
Stroomversnelling
In de tweede helft van de zestiende eeuw komt dit alles in een stroomversnelling. Met de opstand ontstaat een nieuwe staat: de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het hertogdom Brabant wordt in tweeën gesplitst, Spaans Brabant en Staats Brabant. Veel Brabanders en Vlamingen vluchten naar het noorden, vooral na de val van Antwerpen in 1585 en de blokkade van de Schelde.
Men schat dat het om ca. 150.000 mensen ging, die 10% van de totale bevolking van de Republiek vormden. Steden als Amsterdam, Haarlem, Middelburg en Leiden stromen dus vol met Brabanders en die nemen hun taal mee. Men neemt aan dat daardoor de vele paren van synoniemen met een gewoon Hollands woord en een wat deftiger Zuid-Nederlands woord zijn ontstaan, bijvoorbeeld: gooien-werpen, graag-gaarne, huilen-wenen, jij-gij, mooi-schoon, sturen-zenden. Het tweede woord van deze paren is min of meer gewoon voor Vlamingen en Zuid-Nederlanders maar klinkt voor Nederlanders van boven de rivieren iets plechtiger dan het eerste woord.
De opstand is onder meer gericht op vrijheid van godsdienst. Dat komt uiteindelijk vooral neer op vrijheid voor de nieuwe godsdienst van de protestanten. De Reformatie wil alle lagen van de bevolking bereiken. Daarom is het van wezenlijk belang dat mensen de Bijbel in hun eigen taal kunnen lezen of aanhoren. Er wordt gepreekt in de eigen taal en er verschijnen bijbelvertalingen in de eigen taal. De bekendste daarvan is de Statenvertaling uit 1637, die men in de hele Republiek moest kunnen gebruiken en daarom zo min mogelijk streekgebonden woorden mocht bevatten.
De Reformatie, de migratie van Vlamingen en Brabanders naar het noorden en de wording van de nieuwe staat, de Republiek, alle drie gevolgen van de opstand, veroorzaken een stroomversnelling in de wording en de expansie van het algemene Nederlands. De taal dringt steeds verder door in domeinen en gebruikscontexten en wordt al snel de dominante schrijftaal. In de volgende eeuwen wordt de eenheid van het Nederlands steeds verder bevorderd door regels voor het taalgebruik (grammatica, woordenschat en natuurlijk spelling) voor te schrijven.
Zo ontstaat er in de tijd voor de Tachtigjarige Oorlog door opwaardering van de volkstaal en middels boekdrukkunst en Rederijkers een algemene Nederlandse schrijftaal. Tijdens de opstand krijgt die taal in een nieuwe natie met haar eigen godsdienst vaste vorm en wordt ze voorgoed onze algemene taal. We hebben het Algemeen Nederlands te danken aan de Tachtigjarige Oorlog.
Bronnen
Van der Horst, J.M., Marschall, F.J., Korte geschiedenis van de Nederlandse taal, Amsterdam, 1989.
Van der Sijs, N., Leeg en ijdel. De invloed van de bijbel op het Nederlands, Den Haag, 2005.