Een eeuw later kende Brabant door de inspanningen van Rijk, Provincie en gemeenten een fijn vertakt net van verharde wegen en daarnaast van west tot oost ook een netwerk van kanalen die vervoer over water mogelijk maakten.
Het belangrijkste van die kanalen was de Zuid-Willemsvaart, tussen 1822 en 1826 grotendeels met de schop uitgegraven. Het kanaal is 122 kilometer lang en loopt van ’s-Hertogenbosch naar Maastricht. Hoewel het niet voorzien was – het ging er vooral om de handelssteden in Holland te verbinden met het industriegebied rond Luik − zou het kanaal voor de economische ontwikkeling van Oost-Brabant van onschatbare betekenis blijken.
Door recente verbreding, omleidingen en het vervangen en moderniseren van sluizen, roept de nog altijd druk bevaren Zuid-Willemsvaart niet onmiddellijk de gedachte op aan historisch erfgoed, ook al is hij dat natuurlijk wel degelijk. Daarentegen geeft het Eindhovensch Kanaal juist wel dat gevoel. Het kanaal is sinds 1974 voor de scheepvaart is gesloten, waardoor er een weldadige rust heerst en het groen er heeft kunnen uitgroeien. Ook de schaal en de verhoudingen, met de smalle en hoge bruggen die aan de scheepvaart onderdoorgang boden, een roepen een voorbije tijd op.
Het veertien kilometer lange kanaal, dat de verbinding vormde tussen Eindhoven en de Zuid-Willemsvaart, werd in 1845 en 1846 gegraven op initiatief van de stad zelf. De aanlegkosten van 180.000 gulden waren een forse investering voor een plaats met nog geen 3.000 inwoners, maar deze loonden wel. Niet alleen omdat de Eindhovense handel en nijverheid door de aanleg van het kanaal de beoogde steun in de rug kregen, maar ook omdat er een veelvoud aan kanaalgelden werd geïnd, waarmee vervolgens de infrastructuur rond de stad verder verbeterd kon worden.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 190.