De Woningwet van 1901 markeerde het nog wat aarzelende begin van de overheidsbemoeienis met de volkshuisvesting. Het zou nog lang duren voor iedereen een min of meer fatsoenlijk dak boven het hoofd had, maar er lagen nu tenminste regels die het wonen in slechte en ongezonde huizen bemoeilijkten en het bouwen van goede woningen bevorderden. Gemeenten werden verplicht om een bouwverordening op te stellen met minimale voorschriften waaraan een woning moest voldoen en zonder bouwvergunning mocht niemand meer bouwen of verbouwen. Overheden kregen ook het recht om woningen af te keuren voor bewoning. Niet dat dat onmiddellijk effect had: het bord "onbewoonbaar verklaard" op een woning kon vaak ook gelezen worden als "onverklaarbaar bewoond".
Toch hebben de kleine en vaak schamele arbeidershuisjes uit de negentiende eeuw geleidelijk aan het veld geruimd. Dit heette krotopruiming, een proces dat tot ver na de Tweede Wereldoorlog heeft geduurd. Wat nu nog resteert, is zeldzaam geworden en wordt daarom terecht gekoesterd als erfgoed dat herinnert aan de woonomstandigheden van voorheen. Zoals deze twee huisjes in Loon op Zand uit de tweede helft van de negentiende eeuw, die blijkens een bord op de zijgevel zijn gebouwd door de Chroomlederfabriek Brabant N.V.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 197.