Carel Frederik Wesselman werd geboren in de Copermolen van Klarenbeek. Zijn vader was van Duits-protestantse komaf en behoorde met zijn vijfendertig morgen land tot de grootgrondbezitters van de Veluwe. Daarnaast was hij vanaf 1750 richter van Nijbroek en werd hij later aangesteld als substituut-ontvanger van de verpondingen van Apeldoorn, 't Loo en Nijbroek.
De moeder van Carel Frederik was de dochter van een kolenbrander te Klarenbeek. Haar vader, T.J. Pluym, begon in 1732 een kopermolen. Kopermolenaars produceerden koperen platen voor de munt (duitenplaten), de scheepsbouw en de ketels van branderijen en raffinaderijen. Het waren bemiddelde mensen. Beide achtergronden zijn bepalend geweest voor de levensloop van Carel Frederik Wesselman.
De Veluwe vormde in die tijd een vruchtbare voedingsbodem voor verlichte denkbeelden. Dat kwam door de stijfkoppige houding van de Veluwse landadel ten opzicht van de onder hen ressorterende pachters en medenotabelen en door de concentratie van kapitaal bij de niet-adel. Carel Frederik kreeg in zijn jeugd ongetwijfeld zijn deel van deze tegenstellingen mee.
Essayeur en muntmeester
Op zestienjarige leeftijd vertrok hij naar Amsterdam. Hij ging daar in de leer bij Hendrik Vroom die behalve houder van een wisselkantoor ook essayeur was: keurmeester van het goud- of zilvergehalte in metalen. Na zes jaar opleiding ontving Carel Frederik op 26 maart 1767 de 'Instructiën tot Essayeur, Scheider en Affineur te Amsterdam' uit handen van de Heren Raden en Generaal Meesteren van de Munten der Vereenigde Nederlanden. Hierbij moest hij de eed afleggen "zig in het zelve ampt getrouwelijk te zullen gedragen". Op 3 april 1767 werd hij in het poorterboek van Amsterdam opgenomen. Als zijn beroep wordt dan essayeur vermeld.
Op de dag dat de functie van muntmeester bij de Utrechtse munt vrijkwam, 15 januari 1777, werd Carel Frederik hierover getipt via een anoniem briefje. Binnen een week ontvingen de Gedeputeerde Staten van Utrecht van Carel Frederik het verzoek om het ambt van muntmeester van de provinciale Munt te mogen gaan vervullen. Dat beide partijen er happig op waren elkaar te krijgen, blijkt uit de snelle aanstelling. Op 7 februari 1777 al werd Carel beëdigd. Een muntmeester kocht zijn functie en legde voor het College van Raden Generaalmeesters der Munt de eed af zich te houden aan de door hen voorgeschreven artikelen. Deze artikelen bevatten onder andere de gewichtsmarges waartussen de verschillende munten geslagen moesten worden. Naast munten werden in de Munt ook duitenplaten gestanst.
Sociaal-economische vooruitgang
Het is in zijn Utrechtse periode dat C.F. Wesselman meer betrokken raakte bij de sociaal-economische problematiek van de Verenigde Nederlanden. In 1777 werd de 'Oeconomische Tak' van de Hollandsche Maatschappij der Weetenschappen opgericht. Deze kwam voort uit een beweging van patriottisch gezinde burgers. De beweging had zich ten doel gesteld oplossingen te zoeken voor het herstel van de Nederlandse nijverheid en het scheppen van nieuwe bestaans-bronnen. Zij wilde hiermee de armoede oplossen. Op menig terrein ging 'de tak' aan de slag. De grote inspirator was mr H.H. van den Heuvel, griffier van het Hof van Justitie van Utrecht en oprichter van het spectatoriale tijdschrift De Borger.
De beweging probeerde technologisch onderzoek te stimuleren door het uitschrijven van prijsvragen en door de resultaten daarvan in de praktijk uit te proberen. Dit was een kolfje naar de hand van de praktisch ingestelde Wesselman. Met zijn vrienden heeft hij zich over menig nationaal probleem gebogen. Een van die problemen was het economisch herstel van de Zuidelijke Nederlanden. De oplossing werd gezocht in het aankopen van grote gebieden (onontgonnen) grond, die door een ander landbouwbeleid rendabel te maken zouden zijn. Ze wilden bewijzen dat hun voorstellen niet slechts ideeën waren, maar in de praktijk getoetste mogelijkheden. Dit is waarschijnlijk een van de redenen waarom Carel Frederik Wesselman een bod uitbracht op de heerlijkheid Helmond.
Deze heerlijkheid Helmond, waarvoor in 1777 nog ƒ 285.000,- werd gevraagd, werd in 1781 door Carel Frederik aangekocht voor minder dan ƒ 150.000,-. In november 1783 verhuisde het gezin Wesselman naar het kasteel van Helmond. Vanuit Helmond zette Carel Frederik zich in voor een beter en effectiever landbouwbeleid voor het hele Peelgebied. Dominee Hanewinkel schreef over hem in zijn Reize door de Majory: "Hij is met roem bekend als een liefhebber en een uitmuntend verbeteraar van den landbouw; niemand in de Meierij overtreft hem hierin." Bij zijn voorstellen om de productie te verhogen had Wesselman veel baat van zijn scheikundige kennis, opgedaan in zijn jeugd op de Copermolen en later tijdens zijn werk als essayeur en muntmeester.
Landbouw
Hanewinkel schreef in zijn boek al dat "wanneer men behoorlijke waterleidingen maakte en den turf van voren naar achteren weggraafde, men dan met den tijd de Peel tot goede bouwgrond zou kunnen krijgen". Wesselman onderschreef dit idee en stelde met H.A. Verheyen het Peelplan op. Dit plan werd enthousiast ontvangen door de minister van binnenlandse zaken, jhr. mr. J.H. Mollerus, en J. Kops, commissaris tot de zaken van de landbouw. Door de inlijving van geheel Noord-Brabant bij Frankrijk in maart 1810 is het plan niet verder ontwikkeld.
Ook de mestproblematiek werd door hem aangepakt. Om onontgonnen gebied tot vruchtbare landbouwgrond te maken, moest het goed bemest worden. Aangezien de boerenbedrijven in de Meierij amper genoeg mest produceerden om hun eigen akkers te bemesten, werd naar een andere oplossing gezocht. Terwijl het platteland een tekort aan meststoffen had, kwamen de steden bijna om in hun vuil. De oplossing lag volgens Wesselman voor de hand: leg een uitgebreid maar goedkoop netwerk van (water)wegen aan en beide partijen zullen daar hun voordeel mee kunnen doen. De steden kunnen hun mestoverschotten, bestaande uit fecaliën, haardas en straatvuil kwijtraken; het platteland weet zich van voldoende mest verzekerd om goede grond te maken en te behouden.
Wesselmans deskundigheid op landbouwgebied was reden voor zijn benoeming in de Commissie van Landbouw voor het Departement Brabant. Het doel van deze commissie was het bevorderen van de landbouw in Brabant door het verstrekken van inlichtingen en adviezen aan de overheid en het geven van voorlichting aan de landbouwers inzake verbetering van landbouwtechnieken en de ontginning van woeste gronden. Vanaf het begin van de werkzaamheden van deze commissie in 1805 tot aan zijn dood in 1825 had Carel Frederik hierin zitting.
Verbetering van het muntwezen
Dat zijn vertrek uit Utrecht geen verband hield met desinteresse in het muntwezen, bleek uit het voorstel aan het Intermediair Uitvoerend Bestuur waarin hij voorstelde één Munt in te richten voor de gehele Republiek, en wel te Amsterdam. Dit voorstel heeft gediend als leidraad voor het voorstel dat het Uitvoerend Bewind in 1799 bij de Eerste Kamer indiende. Het hoofd van de commissie over het muntwezen, mr. Rutger Jan Schimmelpenninck, heeft Carel Frederik Wesselman zelfs nog advies gevraagd over dit voorstel. Het centraliseren van de muntproductie vond pas plaats in 1806, onder leiding van Koning Lodewijk Napoleon.
Van de deskundigheid, doortastendheid en veelzijdigheid van Wesselman is door vele mensen gedurende zijn leven gebruik gemaakt. Hij was lid van vele commissies en heeft vaak het voortouw genomen bij vernieuwingen of veranderingen. Daarmee voldeed hij aan één van de "mengel gedagten" die staan in het patriottische tijdschrift De Staatsman, waar Wesselman op geabonneerd was: "Een man van geboorte, die deugdzaam is en verstand heeft, is, schoon amptloos, nergens een privaat perzoon: hij doet altijd eenige dienst aan zijn vaderland."
Bronnen
Hollenberg, P., en Peters, C., Ontginningen in de Noordbrabantse Peel in de 19e eeuw, Tilburg, 1980.
Gemeentearchief Helmond, familiearchief Wesselman.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 2, Amsterdam/Meppel, 1994.