Jeugd en onderricht
Michael Ophovius groeide met nog vier broers en drie zusters op in een godvruchtig gezin, waarvan de ouders een weverij exploiteerden en nering dreven in linnengoed. Reeds op jeugdige leeftijd bestemd voor het geestelijk ambt, ontving Michael zijn eerste onderricht in de humaniora aan de Latijnse School van de Broeders des Gemenen Levens. Wilhelmus Lindanus (1525-1588), bisschop van Roermond, die op verzoek van de landvoogd, Alexander Farnese (1545-1592), tijdelijk de zorg voor het verweesde bisdom 's-Hertogenbosch op zich had genomen, diende hem op 2 november 1583 de tonsuur toe ten teken van zijn opname in de geestelijke stand.
In het spoor van Dominicus
In het najaar van 1585 trad Ophovius in in het klooster van de Dominicanen te Antwerpen. Een jaar later deed hij professie, waarna hij onderricht volgde in wijsbegeerte en godgeleerdheid, eerst te Antwerpen en na zijn wijding tot subdiaken in 1590 te Leuven. In deze stad ontving hij op 30 maart 1591 de diaken- en op 13 maart 1593 de priesterwijding, beide malen uit handen van Joannes van Strijen, die president was van het Leuvense Collegium Regium.
Michaels begaafdheid werd door zijn superieuren al spoedig onderkend. Reeds vóór zijn wijding tot priester werd hij aangesteld tot lector in het Leuvense studiehuis van zijn orde, waar hij tot 1597 filosofie en theologie doceerde. Vervolgens zond men hem naar Bologna om aan de Dominicaanse Universiteit zijn eigen theologische studies voort te zetten. De graad van licentiaat werd hem op 23 december 1599 te Rome door de magister-generaal van de Dominicanen verleend. Tien jaar later zouden zijn theologische studies definitief worden bekroond met de graad van Magister, de hoogste die een lid van de Orde van de H. Dominicus zich in een leven van studie kon verwerven.
Missie
Teruggekeerd in Antwerpen maakte Michael spoedig carrière. Hij werd inquisiteur in het bisdom Antwerpen (1601), prior van het Antwerpse klooster (1608), definitor (1610) en provinciaal (1611). In deze laatste hoedanigheid droeg hij zorg voor het herstel van de kloostertucht in zijn provincie, blies hij het college voor hogere studiën van zijn orde te Douai nieuw leven in en richtte hij een nieuw klooster annex Latijnse school op te Lier.
De missie in de gebieden die onderworpen waren aan de Staten-Generaal ging hem zeer ten harte en tijdens de Generale Kapittels van zijn orde te Rome in 1601 en 1612 had hij dienaangaande met de pausen Clemens VIII en Paulus V gesproken. Dit had tot gevolg dat hij in 1615 benoemd werd tot prefect van de Dominicaanse Missie in de Hollandse Zending -in 1622 uitgebreid met Denemarken en Noorwegen- een functie waaraan hij gedurende acht jaar zijn beste krachten zou geven. Herinneringen aan zijn jeugd, toen een calvinistische minderheid de in meerderheid katholiek gebleven bevolking van 's-Hertogenbosch korte tijd -tussen eind 1577 en 2 juni 1579- haar wil had opgelegd, moeten hem in deze periode helder voor ogen hebben gestaan. Zijn taak werd nog verzwaard door de zorg voor de nieuwe gemeenschap te Lier, die hem in 1616 tot prior koos, en voor het Antwerpse klooster, waar hij in 1617 en 1620 eveneens tot deze waardigheid werd beroepen.
Gevangen
In 1623 viel tijdelijk het doek over de drukke bezigheden van Ophovius. Bij gelegenheid van een bezoek aan zijn geboortestad, waar kort tevoren zijn oudste broer Nicolaas was overleden, belastte aartshertogin Isabella, met wie hij levendige contacten onderhield, hem met een precaire zending. De aartshertogin was door brieven in de waan gebracht, dat de gouverneur van de Staatse vestingstad Heusden niet ongenegen zou zijn om de vesting aan de Spanjaarden over te dragen.
Voorzien van een paspoort van de Staten-Generaal voor particuliere doeleinden, begaf Ophovius zich naar Heusden om Isabella's voorstel aan de gouverneur over te brengen. Deze toonde zich hierover uitgesproken verontwaardigd en stelde de drager van het bericht in staat van arrest. Na enkele weken werd Ophovius overgebracht naar 's-Gravenhage, waar hij gedurende eenentwintig maanden geïnterneerd werd in de Gevangenpoort en het gevaar liep om tot de doodstraf te worden veroordeeld. Isabella mobiliseerde zowel in binnen- als buitenland de nodige hulpkrachten en onder internationale druk herkreeg Ophovius op 26 november 1624 zijn vrijheid.
Bisschop van 's-Hertogenbosch
Ten dele om hem schadeloos te stellen voor de rampspoed die hem in haar dienst ten deel was gevallen, maar vooral om zijn grote kwaliteiten en verdiensten op religieus gebied, droeg Isabella Ophovius, die in 1625 voor de vierde maal prior van het Antwerpse klooster was geworden, voor voor de vacant geworden zetel van het bisdom 's-Hertogenbosch. Deze nominatie werd zowel door Spanje als door Rome goedgekeurd en op zondag 13 september 1626 werd Ophovius in de Antwerpse kathedraal tot bisschop gewijd. Op 30 oktober hield hij zijn plechtige intocht in zijn zetelstad als zesde bisschop van 's-Hertogenbosch. Hij was de eerste bisschop die sedert de oprichting van het bisdom in 1559 binnen de grenzen ervan was geboren.
In zijn nieuwe waardigheid toonde Ophovius zich opnieuw een onvermoeibaar werker. Hij visiteerde kerken, kloosters en kapittels in zijn diocees en woonde vergaderingen bij van de bisschoppen van de kerkprovincie Mechelen, waarvan zijn bisdom deel uitmaakte. De hem toegemeten tijd zou echter te kort blijken. In de nacht van 30 april op 1 mei 1629 sloegen Staatse troepen onder aanvoering van Frederik Hendrik het beleg voor 's-Hertogenbosch, dat zich op 14 september genoodzaakt zag te capituleren. Ophovius had zowel bij de verdediging als bij de onderhandelingen met de prins een prominente rol gespeeld. Zijn handtekening prijkt als eerste van Bossche zijde onder het capitulatieverdrag.
Trouw aan zijn kudde
Ophovius deed wat hij kon om, nu het katholieke geloof niet langer in vrijheid kon worden beleden, de continuïteit van de -nu clandestiene, hoewel oogluikend toegestane- zielzorg veilig te stellen, alvorens de stad definitief te verlaten, waartoe de bepalingen van het verdrag hem en het grootste deel van de geestelijkheid verplichtten. Hij weigerde de zetel van het bisdom Brugge, die Isabella hem kort na de capitulatie aanbood, en wijdde zich aan de zielzorg in de Meierij, de aangrenzende parochies in het huidige België en het Land van Ravenstein, het resterende deel van zijn bisdom. Hiertoe nam hij zijn intrek in het kasteeltje van Geldrop, maar ook verbleef hij regelmatig in zijn geliefde klooster te Antwerpen, waar hem uiteindelijk asiel werd geboden, toen hij zich op bevel van de Staten-Generaal van 2 december 1636 genoodzaakt zag definitief de Meierij te verlaten. Zijn laatste maanden bracht hij door te Lier, in de nabijheid van het Dominicaanse vicariaat dat hij had opgericht.
Bronnen
Diarum (Dagboek van Ophovius), 4-8-1629-13-1-1632; 's-Hertogenbosch, Archief van het Bisdom.
In Funere Michaelis Ophovii ex Ordine Praedic. VI. Silvae-ducensium Episcopi Oratio, Fr. Hyacinthi Choquetii eiusdem Ord. S.T. Doctoris, Habita Antverpiae in Sacra aede Praedic. Nonis Ianuarij, M.DC.XXXIIX. Antverpiae Apud Viduam Ioan. Cnobbari, Anno 1638, 's-Hertogenbosch, Archief van het Bisdom, dossier Ophovius.
Schutjes, L., Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch, St. Michiels-Gestel, 1870-1876.
Mosmans, J., "Michaël Ophovius" in: Bossche Bijdragen (jrg. 14, nr. 3, mei 1937), 303-307.
Nuyens, P., "Mgr. Ophovius, Bisschop te Lier" in: 't Land van Rijen (jrg. 1, 1951), 17-24.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1, Amsterdam/Meppel, 1992.