Auteur: J.J.G.M. de Ridder

Pieter van der Meer de Walcheren

Geboortedatum: | Sterfdatum:

letterkundige en priester

Petrus Balthasar Albertus van der Meer de Walcheren werd op 10 september 1880 geboren in Utrecht. Hij was de zoon van de wijnkoopman Petrus van der Meer de Walcheren en Maria de Jong. Op 18 juni 1902 trouwde Pieter met Christine Verbrugghe in Brussel. Uit dit huwelijk werden twee zoons en een dochter geboren. Christine overleed op 26 december 1953. Pieter van der Meer de Walcheren werd op 22 december 1956 priester gewijd in Oosterhout. Hij stierf 16 december 1970 te Breda.

Jeugdhelden

De lagere-schooltijd bracht de jonge Pieter door in Den Haag en Maastricht. In de Limburgse hoofdstad volgde hij ook de twee eerste jaren van het gymnasium. Thuis ontmoette hij de componist Alphons Diepenbrock van wie hij later, vlak voor zijn eindexamen, lessen Grieks en Latijn kreeg. Via Diepenbrock werd Pieters belangstelling voor literatuur en muziek gewekt. Op zestienjarige leeftijd ging Pieter van der Meer oude talen studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn plan om cellist te worden had hij inmiddels opgegeven.

Als student schreef Pieter van der Meer zijn eerste gedichten en korte verhalen. Aanvankelijk probeerde hij zijn debuut bij Willem Kloos in De Nieuwe Gids geplaatst te krijgen. Toen dat niet lukte kwam Pieter terecht bij De Jonge Gids van Herman Heyermans, wiens socialisme hij al op jeugdige leeftijd aanbad. In dat socialistische tijdschrift verschenen van Pieter een tiental gedichten, enkele schetsen en verhalen, en ook zijn toneelstuk over de klassenstrijd De Groote Strijd.

 

Brusselse jaren

Kort nadat Pieter zijn kandidaats had behaald, brak hij zijn studie af. Hij ging naar Brussel, het paradijs voor de socialisten. Daar probeerde hij met linkse studenten, kunstenaars en andere wereldverbeteraars een wereld van rechtvaardigheid en mensenliefde te creëren. In de Belgische hoofdstad ontmoette hij Christine Verbrugghe, een schilderes die het katholicisme verruild had voor het socialisme. Pieter zou in 1902 met haar trouwen. Korte tijd voor het huwelijk had er nog een scheiding tussen Pieter en Christine plaats: zij ging een grote reis door Italië maken en hij verbleef aan de Schiedamsedijk in Rotterdam bij bootwerkers, zeelui en hoeren.

In zijn Brusselse jaren probeerde Pieter van der Meer van de pen te leven, wat doorgaans moeizaam gelukte. In 1903 kwam zijn eerste grote roman uit: Jong Leven, een familieroman waarvan "leven" en "liefde" de sleutelwoorden waren. Een jaar later verscheen zijn socialistische roman Van Licht en Duisternis.

Pieter van der Meer en zijn vrouw gingen zich omstreeks 1905 nadrukkelijk bezighouden met de vraag naar de zin van het leven. Talrijke novellen en korte verhalen van Pieter van der Meer verschenen in die dagen in allerlei tijdschriften. Zij werden gebundeld in Levens van Leed (1905) en Het Geheime (1906). Het onderwerp was steeds het raadsel mens. Het socialisme was voor hem niet langer de oplossing voor de grote levensvragen. In De Jacht naar Geluk (1907) poogde hij antwoord te geven op de vraag naar de zin van het leven. Van der Meer zag drie mogelijkheden voor de bewust levende mens: krankzinnigheid, zelfmoord of christendom.

 

Kunst en katholicisme

Een lang verblijf in Italië, de dood van Pieters moeder en de ontmoeting met de Franse schrijver Léon Bloy deden hem besluiten over te gaan tot het katholicisme. Op 24 februari 1911 werd Pieter van der Meer in de Parijse Saint-Médardkerk gedoopt, tezamen met zijn achtjarige zoon Pieterke. Na zijn intreden in de Kerk ging Van der Meer korte tijd meewerken aan het culturele maandblad Van Onzen Tijd. In die periode verscheen zijn reisverslag Uit Italië (1911) en zijn bekeringsverhaal Mijn Dagboek (1913), dat gedurende tientallen jaren grote invloed zou uitoefenen op tal van lezers.

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd Pieter van der Meer oorlogscorrespondent voor het Rotterdamse weekblad De Maasbode met als standplaats Parijs. Daar nam hij temidden van het oorlogsgeweld ook nog deel aan het Franse culturele leven. Talrijk waren zijn ontmoetingen met kunstenaars als Jacques Maritain, Léon Bloy, Georges Rouault, Pablo Picasso, Ossip Zadkine, François Mauriac, Gabriel Marcel en vele anderen. Twee van zijn kinderen werden in Parijs geboren: Annemarie in 1912 en Jean-François in 1915, die echter al in 1917 overleed.

Vlak voor de wapenstilstand getekend werd, vertrokken Pieter en zijn gezin naar Nederland waar ze in de schaduw van de Oosterhoutse Sint-Paulusabdij gingen wonen. De rustige jaren waren toen aangebroken. Van der Meer voltooide zijn katholieke roman Van het Verborgene Leven (1919) en hij schreef er zijn hagiografie De Heilige Benedictus (1922). Ook werkte hij vanuit Oosterhout mee aan Vlaamsche Arbeid, het bekende tijdschrift van de Antwerpenaar Jozef Muls.

 

De Nieuwe Eeuw

Begin 1921 werd Pieter van der Meer door de directie van het progressieve weekblad De Nieuwe Eeuw gevraagd de redactie van de rubriek "Kunst en Letteren" op zich te nemen. Hij verhuisde naar Helmond. Wekelijks verschenen zijn opstellen, beschouwingen en kritieken over binnen- en buitenlandse schrijvers en schilders in de kolommen van dat weekblad.

Door zijn enthousiasmerende werk aan De Nieuwe Eeuw trad in een korte tijd een nieuwe generatie beeldende kunstenaars, schrijvers en dichters naar voren, "De Katholieke Jongeren" geheten. Tot hen behoorden Jan Engelman, Herman de Man, Albert Helman, Antoon Coolen, Wies Moens, Gerard Knuvelder, Gerard Wijdeveld, Gerard en Henri Bruning, Albert Kuyle, Matthieu en Piet Wiegman, Charles Eyck, Joep Nicolas en vele anderen.

Toen in mei 1924 plotseling een aantal Nijmeegse hoogleraren de redactie van De Nieuwe Eeuw kwam versterken, vertrok Pieter van der Meer onmiddellijk naar Amsterdam. Hij voelde namelijk niets voor een professorale bevoogding. In de hoofdstad ging hij het tijdschrift Opgang redigeren. Door zijn werk legde hij daar de laatste steen voor de voltooiing van de culturele emancipatie van de Nederlandse katholieken, die in de vorige eeuw begonnen was met het baanbrekende werk van J.A. Alberdingk Thijm.

 

Kloosterleven

In 1929 vertrok Pieter van der Meer naar Frankrijk. Zijn eenvoudige verhaal Het Witte Paradijs over de reis naar en zijn verblijf in een Zwitsers karthuizer klooster was net verschenen. In Parijs werd hij directeur van de uitgeverij Desclée De Brouwer. Zijn enige dochter Annemarie trad in 1931 in bij de benedictinessen van de Oosterhoutse Onze-Lieve-Vrouwe-abdij. Toen in 1933 hun zoon Pieterke als monnik in de Sint-Paulusabdij in Oosterhout stierf, namen Pieter en Christine het besluit allebei in de orde van Benedictus in te treden: hij in Oosterhout, zij in het Franse Solesmes.

Omdat zij beiden wegkwijnden, duurde hun verblijf in de kloosters nog geen twee jaar. Het vroegere leven werd hernomen, Pieter en Christine keerden terug naar de wereld. Hij werd weer directeur van de uitgeverij in Parijs. Tot 1939, want toen vertrokken de Van der Meers naar Nederland. Het vervolg op Mijn Dagboek verscheen in 1940 als eerste deel van Menschen en God. Het tweede deel kwam direct na de oorlog uit. Vlaanderen huldigde Pieter van der Meer in 1950 met de bundel Pieter van der Meer de Walcheren en Vlaanderen. Tot aan de dood van zijn vrouw op 26 december 1953 woonde Pieter samen met Christine aan het Bredase Mastbosch.

Begin januari 1954 trad Pieter van der Meer opnieuw in bij de benedictijnen van de Sint-Paulusabdij. Op 22 december 1956 werd hij priester gewijd. Lezingen gevend en werkend aan autobiografische geschriften als Dagboek 4, 5 en 6, Alles is liefde en Maak alles nieuw, leefde hij zijn laatste jaren in zijn zo geliefde Paulusabdij als "een priester, de medemens gevend vanuit de volheid van zijn innerlijke rijkdom, vanuit de volheid van zijn vroomheid, vanuit de volheid van zijn goedheid."

In de vroege morgen van woensdag 16 december 1970 ging hij "naar huis, naar zijn eeuwige liefde: God en Christine."

 

Bronnen

Cartens, J., "Petrus Balthasar Albertus (Pieter) van der Meer de Walcheren", in: Jaarboek der Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1972-1973, Leiden, 1974.

De Ridder, J., Pieter van der Meer de Walcheren, Brugge, 1970.

De Ridder, J., De wereld van Pieter van der Meer de Walcheren, Antwerpen, 1981.

Knuvelder, G., Pieter van der Meer de Walcheren, Utrecht, 1950.

Kroon, T., Pieter van der Meer de Walcheren, Lelystad, 1980.

 

Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 3, Amsterdam/Meppel, 1995.