Aan het pauselijk hof
Het grootste deel van zijn leven was hij verbonden aan de pauselijke curie. Zijn aanwezigheid in Rome is aanwijsbaar vanaf 1489. Hij begon er zijn loopbaan als procurator, maar verkreeg al spoedig een vaste betrekking. Hij diende in een bewogen tijd verschillende pausen van op zijn minst Alexander VI tot aan het eind van het pontificaat van Clemens VII.
Hij slaagde erin van de lagere ambten aan de curie op te stijgen tot steeds hogere. Achtereenvolgens vinden we hem als notaris, kamerheer en schrijver, maar vooral onder het pontificaat van zijn landgenoot Adriaan VI (1522-1523) bekleedde hij als dataris een van de belangrijkste vertrouwensposten en kort voor diens dood werd hij in het college van kardinalen opgenomen.
Werk in de Nederlanden
Reeds de voorgangers van paus Adriaan hadden hem op vele manieren van hun gunst doen blijken en hem een hoog aantal beneficies bezorgd. Hij was als kanunnik verbonden aan talrijke kapittels, waaronder de belangrijkste in de Nederlanden, en bij verschillende daarvan, onder meer de Sint-Jan in 's-Hertogenbosch, verwierf hij ook hogere waardigheden als die van proost of deken.
In 1515 werd hij aartsdiaken van Kempenland, waarmee hij de benoemingsrechten tot tal van posten in zijn geboortestreek kreeg toegewezen. Door de hoge gunst van zijn landsheer Karel V en van paus Adriaan verkreeg hij in 1523 het bisdom Tortosa in Spanje.
Naarmate zijn invloed in Rome steeg, werd van steeds meer kanten op hem een beroep gedaan om gunsten te verwerven of problemen opgelost te krijgen. De verschillende kapittels waarvan hij lid was, zoals die van Antwerpen, Den Bosch, Luik en Utrecht, maakten graag van zijn diensten gebruik.
De universiteit van Leuven telde hem onder haar vaste vertegenwoordigers, evenals de bisschop van Luik. Ook stedelijke regeringen en vorsten zoals Philips de Schone en de keizers Maximiliaan en Karel V vertrouwden hem bij gelegenheid hun belangen toe. De vele beneficies, die hij vooral in de Nederlanden verwierf, had hij zonder twijfel mede aan hun gunst te danken.
Trouw aan de keizer
Een belangrijke rol heeft Van Enckenvoirt als kardinaal niet gespeeld. Onder het pontificaat van Clemens VII (1523-1534) behoorde hij tot de aanhangers van Karel V en hij bleef deze trouw, ook nadat diens troepen in 1527 tijdens de beruchte Sacco di Roma (plundering van Rome) zijn woning hadden geplunderd en hem tot het betalen van een hoge losprijs hadden gedwongen.
Hij maakte zich verdienstelijk door in 1529 de pauselijke goedkeuring te verwerven voor de afstand van het wereldlijk gebied van het bisdom Utrecht door bisschop Hendrik van Beieren aan Karel V als heer der Nederlanden.
Na de terugtreding van deze bisschop werd hij in hetzelfde jaar beloond met de aanstelling tot bisschop van Utrecht. Hij heeft er nooit geresideerd en liet er zijn zaken waarnemen door een neef, Michiel van Enckenvoirt. Een van de hoogtepunten uit zijn leven was ongetwijfeld de assistentie, die hij Clemens VII mocht verlenen bij de zalving en kroning van Karel V tot Rooms koning in Bologna op 24 februari 1530.
Liefde voor Brabant
Willem van Enckenvoirt moet gerekend worden tot de categorie van ongeremde cumulanten van beneficies, die hem grote inkomsten en een niet te verwaarlozen invloed bezorgden. Hij behoorde echter ook tot die prelaten, die erop uit waren met hun bezittingen charitatief-sociale instellingen te ondersteunen.
Hij vergat daarbij zijn geboortedorp niet. Daar richtte hij immers bij testamentaire beschikking het zogenoemde Apostelhuis op voor de huisvesting en verzorging van twaalf gebrekkige oude mannen. Hij doteerde het met rijke middelen, die tot in onze tijd tot de fondsen voor sociale voorzieningen in dit dorp zijn blijven behoren.
Zoals blijkt uit de bewaard gebleven correspondentie van de curieprelaat met zijn zwager Gerard Michiels, een vooraanstaand burger in Den Bosch, heeft hij lange tijd gedroomd van een bezoek aan het vaderland. Het heeft er alle schijn van dat hij zelfs de wens heeft gekoesterd ooit definitief terug te keren. Hij onderhield daarvoor verschillende huizen, zowel te Leuven als in Den Bosch. Zij dienden natuurlijk, ook bij niet-gebruik, als een zekere geldbelegging.
Zijn voorkeur ging duidelijk uit naar Den Bosch. Er was hem daarom veel aan gelegen daar een geschikt woonhuis aan te kopen. Zijn keus viel tenslotte op een pand in de Peperstraat dat door bemiddeling van zijn zwager in 1518 werd aangekocht. Hij heeft er zelf nooit gebruik van kunnen maken.
Vereeuwigde vriendschap
Hij toonde zijn dankbaarheid ten opzichte van zijn vriend en begunstiger paus Adriaan door voor hem in de kerk van de Nederlands-Duitse broederschap van S. Maria dell'Anima een groots grafmonument op te richten. Hij verwierf na de voltooiing hiervan in 1530 van paus Clemens VII de toestemming de stoffelijke resten van zijn landgenoot daar te doen bijzetten. In dezelfde kerk werd hij zelf ook begraven. Zijn afbeelding is er levensgroot te vinden in de kapel van Sint-Barbara, die hij door de Brabantse schilder Michael Coxcie had doen versieren.
Bronnen
Brom. G., "Enckevoirt", Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel II, Leiden, 1914, 435-437.
Nolet, W., en Boeren, P., Kerkelijke instellingen in de Middeleeuwen, Amsterdam 1951.
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 2, Amsterdam/Meppel, 1994.