Voor het huidige Noord-Brabant was de Maas een echte tolrivier: o. a. bij Lith, Grave, Cuijk, Haps en Venlo werd tol geïnd. Inwoners van sommige steden hadden vrijstellingen zodat ze vrij door konden varen. Inwoners van Nijmegen hadden bijvoorbeeld een vrijstelling van de Cuijkse Maastol en Bosschenaren konden de Lithse tol zonder te betalen passeren. Ook de inwoners van Grave konden gebruik maken van verschillende tolvrijheden. Zij hadden een vrijstelling voor alle riviertollen in het Land van Cuijk en voor die van Ravenstein.
Tol ontduiken en vrijheden negeren
Deze tolvrijheden werden nog wel eens herbevestigd. Dit bevestigen was belangrijk want het respecteren van vrijheden en het moeten betalen van tol werden niet altijd netjes nageleefd. Een goed voorbeeld is het beweren van het hebben van tolvrijheid door de steden Roermond en Venlo. In 1526 beweerden zij tolvrijheid te hebben ten opzichte van de Cuijkse Maastol, terwijl ze dat helemaal niet hadden.
Roermond en Venlo zien we ook terug in een eerder voorbeeld van het ontduiken van tol. In 1468 had Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, vernomen dat Roermond en Venlo samen de tol van Lith ontdoken. Ze hadden afgesproken geen hout meer langs Lith te vervoeren en voortaan niet verder dan Grave, Megen of Ravenstein te gaan. De kooplieden van ’s-Hertogenbosch konden dit hout dan op die plaatsen kopen en ophalen. Omdat de Bosschenaren tolvrijheden bij Lith hadden, werd het zonder betaling langs Lith vervoerd. Karel de Stoute gebood zijn tollenaar dan ook om voortaan toch tol op de kooplieden uit Den Bosch te heffen.
Ook zijn er verschillende voorbeelden van tollenaars die tolvrijheden negeren. Zo moet de Nijmeegse magistraat op 27 december 1575 stappen ondernemen tegen de tollenaar van de Cuijkse Maastol zodat de Nijmeegse schipper Jacob Heddingh een tolvrije vaart kan maken.
Tolspanningen: casus Grave vs. Ravenstein
Een voorbeeld van hoe hoog de spanningen over het wel of niet betalen van tol konden oplopen, is een voorval tussen Grave en Ravenstein. Dankzij onderzoekers Douma en Van Lieshout is deze zaak in detail te volgen.
De problemen begonnen in 1609, met het ingaan van het Twaalfjarig Bestand. De Maas ging in deze periode van vrede tijdens de Tachtigjarige Oorlog weer open voor handel. Al in juli van dat jaar ontstonden de eerste problemen. Graafse schippers moesten ondanks vrijstellingen tol betalen in Ravenstein over hun goederen uit Holland. In de jaren die hierop volgen bleef de tollenaar de Graafse schippers lastig vallen. Toen betaling uitbleef legde de tollenaar in 1611 beslag op een aantal Graafse eigendommen en schepen.
Het bestuur van Grave diende verschillende klachten in en stuurde op een zeker moment de richterbode, een belangrijke ambtenaar, naar Ravenstein om de schepen vrij te krijgen en een onderzoek in te stellen. Volgens het Graafse stadsbestuur waren hun burgers vrij van tol en als de schepen niet werden vrijgegeven, zouden ze gewapende burgers (Cloveniers) sturen om ze te halen.
Hulp van prins Maurits
Zowel Ravenstein als Grave zochten steun hogerop. Kleefse gezanten en Maurtis, prins van Oranje en heer van Cuijk en Grave, probeerden de zaak op te lossen. Zowel de tollenaar in Ravenstein als de bestuurders in Grave hielden voet bij stuk. Tegen de afspraken in had de tollenaar eind 1613 wéér een schip met Graafse goederen in beslag genomen.
Voor Grave was de maat vol. Begin oktober van dit jaar kregen Willem Goorts en de Cloveniers de opdracht het schip te halen en de tollenaar Marcelis de Wyse uit Ravenstein gevangen te nemen. Na deze operatie realiseerden de Graafse bestuurders zich waarschijnlijk hoe impulsief dit was en om problemen voor te zijn, stuurde Grave een gezant naar landsheer Prins Maurits in Den Haag om de boel toe te lichten. Grave ontving steun van de steden Venlo en Roermond, omdat de tollenaar van Ravenstein ook daar vijanden had gemaakt.
Verdere escalatie
Het conflict escaleerde nog verder toen Ravenstein als reactie de Graafse burger Jan Hendricx Mes gevangen zette. Om deze burger vrij te kunnen krijgen, besloten de Graafse bestuurders op 1 november wederom Cloveniers naar Ravenstein te sturen om twee of drie vooraanstaande burgers of leden van de burgerwacht in handen te krijgen. Nog dezelfde dag werden in Ravenstein twee mannen gevangengenomen: Scholtis Henrick Lieffer en burger Steven Evertss.
Onderhandelingen werden geopend in Velp waar de scheidslijn van het Land van Cuijk en het Land van Ravenstein zich bevindt. De Kleefse gezanten en prins Maurits bemiddelden. Na lang onderhandelen werd besloten om de gevangenen vrij te laten. Op 20 december kwam onder regie van prins Maurits een gevangenenruil tot stand en met kerstmis was iedereen weer thuis.
Iedereen ontevreden
Om problemen in de toekomst te voorkomen, onderhandelden Ravenstein en Grave in 1614 verder. Op 26 april 1614 werd eindelijk de vrede getekend. Niemand kreeg zijn zin. Burgers van Grave moesten tol gaan betalen volgens speciaal tarief en Ravenstein moest zich erbij neerleggen dat ze niet het volledige tolbedrag kregen.
Voor wie in de zestiende en zeventiende eeuw op stap ging, waren tollen dus zeker zaken om rekening mee te houden. Ze waren overal en genereerden veel inkomsten, maar zorgden zeker ook op veel plaatsen regelmatig voor kleine opstootjes of grote conflicten.
Bronnen
Douma, H. en Lieshout, H. van, 'Tolvrijheden van de stad Grave te Ravenstein mede gewapenderhand verdedigd door de schutters van de Cloveniers, 1610-1615', in: Merlet jrg. 35 nr. 1, 1999, 11-20.
Brand, R. van den, Haps en het Land van Cuijk. Van prehistorie tot 21e eeuw, Haps, 2009, 310-312.
Brand, R. van den en Douma, H., Land van Cuijk. 33 dorpen en één stad, Boxmeer, 2002, 151.