"Je moet je voorstellen dat we bij ons thuis, het verhaal speelt zich af in Boxtel, met acht kinderen zijn. Mijn ouders komen uit boerengezinnen en mijn vader heeft een klein boerenbedrijf. Regelmatig helpt mijn moeder mee, maar de meeste tijd gebruikt zij natuurlijk voor het huishouden en de opvoeding van ons achten. Een katholieke opvoeding wel te verstaan.
We worden alle acht gedoopt, meestal in de kerk maar soms ook thuis, als de sneeuw tot aan de vensterbank komt en een tocht naar de kerk ondoenlijk is. Ik word als helft van een tweeling eerst voor nood gedoopt door de nonnen, in het ziekenhuis. Ook doen we allemaal onze eerste communie. De meisjes dragen meestal een bruidsjurkje, terwijl de jongens een pakje aan hebben, met korte broek, witte bloes en een vrijgezellenstrikje. Foto’s uit een oude schoenendoos zijn daarvan het bewijs. Ook krijgen we allemaal ons Vormsel van de bisschop en trouwen we voor de kerk.
Apostel van Brabant
Nu wonen wij aan de Kapelweg, genoemd naar een bidkapel, die nog steeds drie kwartier verderop ligt, richting Haaren/Oisterwijk, in het buurtschap Luissel. De Kapelweg loopt parallel aan de spoorbaan Boxtel – Tilburg. Bijna halverwege steekt de straat automatisch de spoorbaan over en gaat aan de andere kant van de rails verder.
De kapel is gebouwd in opdracht van de pastoor van de H.-Hartparochie die tevens de deken is. Het bedehuisje is toegewijd aan Sint-Willibrordus, ook wel de Apostel van Brabant genoemd. Deze heilige Willibrord wordt twee keer per jaar extra vereerd: op Tweede Pinksterdag en op 7 november. Vooral Tweede Pinksterdag staat in de belangstelling omdat het dan meestal beter weer is dan in november.
Tijdens mijn lagere schooltijd vinden mijn ouders dat we op bedevaart moeten naar de kapel, waar die dag wordt gebeden en gezongen. Of al mijn broers en zussen elke keer meegaan, kan ik me niet meer herinneren, maar ik ben meestal van de partij en ga onder leiding van mijn moeder ‘langs de lijn’ naar de kapel. Langs ons huis wandelen meer mensen richting de kapel op Luissel en sommigen per fiets. De wandeling duurt drie kwartier en eenmaal aangekomen bij de kapel zie ik allerlei bekenden, vooral ook jongens van onze lagere school Sint-Aloysius. In de kapel zelf staat ‘n aantal houten banken en mijn moeder dirigeert ons naar binnen. Ieder jaar verkijk ik mijn verstand aan de fraaie muurschilderingen die onder andere iets vertellen over de oorlog. In het midden staat een klein altaartje met daarboven een beeldengroep met Willibrordus vóór op een scheepje dat uit Engeland komt varen.
Strijder vol vuur
Dan verschijnt de pastoor in een lange zwarte jurk en over die toog heeft hij een groot wit hemd dat een superplie wordt genoemd. Daar overheen een platte groene stola. Hij heet iedereen welkom en bidt enkele gebeden. Op het einde wordt het Willibrorduslied gezongen, waarvan ik geen snars begrijp. ‘Gij Willibrordus, Gij strijder vol vuur’. Je zult begrijpen dat ik daar de verkeerdste beelden bij heb. Op het einde van de bijeenkomst neemt de priester een reusachtige zegelring in zijn handen. Rij voor rij komt iedereen naar voren. Het blijkt dat je die ring moet kussen! Waarom? Geen idee, maar iedereen doet dat, dus ik volg het voorbeeld.
Vele jaren later - nadat het kussen is afgeschaft - begrijp ik pas, dat in die grote ring een overblijfsel moet zitten van de heilige Willibrordus; een relikwie. Door de kus toonden we blijkbaar genegenheid tot de Apostel van Brabant zonder dat ik dat ooit besefte."