De collectie en de verzamelaar
De wat door het Noordbrabants Museum ‘de collectie Waleson’ genoemd wordt, is een erfenis van een voorloper van het museum: het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Het in 1837 opgerichte genootschap richtte zich op de stimulering van de kunsten en wetenschappen in de provincie Brabant door middel van de aanleg van een bibliotheek en een verzameling voorwerpen. Deze verzameling werd in 1856 aanzienlijk uitgebreid met de schenking van Johannes Waleson (1778-1867).
Waleson was geboren in Den Haag, maar woonde vanaf het begin van de negentiende eeuw in Brabant. Hij was naast zijn werk als magazijnmeester actief in het culturele leven van Brabant. Zo was hij lid van het genoemde Provinciaal Genootschap en schonk hij regelmatig voorwerpen, zoals de steen met daarop Sint Joris te paard, die één van zijn zonen in 1840 in wat puin op de Bossche bleekvelden had gevonden. Vooral schelpen lijken zijn belangstelling te hebben gehad: in 1854 schonk hij een verzameling zeeschelpen aan het genootschap die hij geheel volgens het systeem van Carl Linnaeus (1707-1778) en op basis van de publicatie van Martinus Houttuyn (1720-1798) had geordend. Ook in de omvangrijke collectie die hij in 1856 overdroeg, zaten honderden schelpen en stukken koraal.
Maar de collectie bestond niet enkel uit schelpen. Een groot deel besloeg voorwerpen uit voornamelijk, maar niet uitsluitend, Nederlands-Indië, opgezette dieren, amfibieën op sterk water en grondstoffen als tin, goud en ijzer. Zijn negentiende-eeuwse collectie weerspiegelde de encyclopedische Verlichtingsidealen uit de eeuw daarvoor: zoveel mogelijk verzamelen dat door God en de mens geschapen was en die verzameling op dusdanige systematische wijze inrichten dat de verschillende delen één geheel vormden.
In Walesons huis in Den Bosch waren aparte vertrekken voor zijn verzameling ingericht; één vertrek was geheel bestemd voor de “Indische wapens, gereedschappen en zeldzaamheden” (Inventaris collectie Waleson). Wapenrekken sierden de wanden, met daaronder vleermuizen achter glas, kleine zeedieren, een Batakse toverstaf (“tunggal panaluan”, Collectie Noordbrabants Museum, inv.nr. 06010) en een oorlogsamulet (“jimat perang”, Collectie Noordbrabants Museum, inv.nr. 06089). Boven de wapenrekken waren sarongs en stoffen, gemaakt van boombast, gedrapeerd. In wat de “groote zaal” werd genoemd, stonden kasten voor al zijn schelpen, koralen, stenen, opgezette dieren en dieren in een pot. Het was een verzameling die niet enkel informatief, maar ook een lust voor het oog moest zijn.
Het was een collectie bovendien, die, ook na overhandiging aan het genootschap, nooit af was: Waleson beloofde al in 1840 het genootschap van voorwerpen te blijven voorzien en ook in 1856 wilde hij graag zijn collectie bij het genootschap blijven aanvullen, mocht er nog iets ‘ontbreken’. Waleson was, zo schreef hij, “door familie- en vriendschaps-betrekkingen in Oost en West in gelegenheid” om dat te doen (Handelingen van het Provinciaal Genootschap, 226-227).
Die familiebetrekkingen betroffen drie van zijn zonen. Twee zonen, Jacobus Anthony (1807-1882) en Marinus Adrianus (1816-1869), vertrokken naar koloniaal Indonesië terwijl één zoon, Christoffel Johannes (1803-1853), met de marine naar Indië en Suriname voer. Met name Jacobus Anthony lijkt zijn vader van veel voorwerpen te hebben voorzien: in de catalogus die door Waleson sr. opgemaakt is, wordt hij veelvuldig genoemd als verzamelaar.
Al oorlogvoerend verzamelen op Sumatra
Jacobus Anthony arriveerde in 1836 als militair op Java waarna hij enkele jaren later, in 1845, naar het toen nog nauwelijks door westerlingen bezochten westen en noorden van Sumatra werd gestuurd. In de catalogus van de aan het genootschap geschonken collectie vindt men regelmatig verwijzingen naar de wijze waarop hij objecten verzamelde. Zo valt te herleiden dat veel voorwerpen veroverd en meegenomen zijn tijdens Walesons jr. participatie in de zogenaamde padri-oorlogen in Sumatra, tijdens de verovering van het gebied van de zeer tot de verbeelding sprekende Batak-bevolking in Noord-Sumatra en de verwoesting van Chinese organisaties als de Thay Kong op Kalimantan in 1854. Gesteld kan worden dat een aanzienlijk deel van de collectie roofbuit was. Ook kocht Waleson jr. soms voorwerpen: zo wordt vermeld dat hij tijdens een van zijn tochten een klewang kocht van wat hij dacht dat de raja was van de familie Banjar Nahor van het Batak Silindung volk (Collectie Noordbrabants Museum, vermoedelijk inv.nr. 06012). Over de vrijwilligheid van dergelijke verkopen kan men, gezien de ongelijkheid van machtsverhoudingen, natuurlijk twisten.
Waleson jr. was niet de enige die tijdens de oorlogshandelingen in Noord-Sumatra voorwerpen verzamelde van de dan nog vrij onbekende Batak-volkeren. De Duitse natuuronderzoeker Carl B. Rosenberg (1817-1888) deed dat ook. Ze moeten elkaar gekend hebben: in Walesons collectie zoals die bekend is bij het Noordbrabants Museum bevinden zich enkele prachtige en unieke aquarellen van Sumatranen, een Nederlandse officier (misschien was het Waleson jr. wel?) en Sumatraanse landschappen van de hand van Von Rosenberg. Ze moeten echter na 1856 door Waleson aan het Brabants Genootschap zijn geschonken, want ze komen nog niet voor op de handgeschreven catalogus uit die tijd. Waleson moet ook jhr. Henri Quarles van Ufford (1822-1868) hebben gekend. Ze namen deel aan dezelfde militaire acties en namen beiden voorwerpen mee terug naar huis. Eén van de bijzonderste objecten die Quarles van Ufford op het slagveld verzamelde, was een prachtig bewerkte hoorn (“naga morsarang”), die zich nu in het Museum Volkenkunde in Leiden bevindt (Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen, inv.nr. RMV-125-1). De Batak-volkeren fascineerden Europeanen als Quarles van Ufford en Waleson mateloos. Zij werden vooral gezien als een primitief, wild volk dat zich te buiten ging aan ongehoorde praktijken als kannibalisme, maar dat evengoed prachtige voorwerpen kon maken.
In de door Waleson jr. verzamelde “tunggal panaluan” kwam die fascinatie voor die ogenschijnlijke tegenstelling van de ‘onbeschaafde wilde’ en zijn kunstzinnig scheppende vermogen samen. De “tunggal panaluan”, door Waleson ongetwijfeld op basis van zijn zoons informatie een “toenghal penhaloean” of ‘martelpaal’ genoemd, werd gezien als één van de pronkstukken van de collectie. Het is een staf, gevuld met een magische substantie, die gebruikt wordt door de heilige mannen van de Batak-volkeren. Walesons zeer uitgebreide beschrijving van de functie van de staf richtte zich vooral op de martelingen, het kannibalisme en de oorlogsvoering die verbonden zouden zijn aan het gebruik van de staf. Toch ging hij ook bewonderend in op het snijwerk dat “werkelijk kunst gesneden [is]” (Brief van J. Waleson bij de inventaris van de collectie Waleson) en voor hem een graadmeter van ontwikkeling was.
De staf is historisch gezien uniek. Ook Rosenberg verzamelde een “tunggal panaluan” en deze wordt tegenwoordig door musea omschreven als één van de oudste Batak “toverstaven” (Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen, inv.nr. RMV-79-3). Vermoedelijk is Walesons staf, verzameld tussen 1840 en 1845, echter nog net iets ouder.
Een meteoor, baksteen en hout met paalworm
Behalve de unieke collectie van voorwerpen van de Batak-bevolking, de vele bijzondere dieren en schelpen, kende de verzameling van Waleson ook stukjes hout met paalworm van het schip Waterloo, waarmee de oudste zoon van Waleson in 1827 bijna schipbreuk leed, een baksteen van de ruïne van Brederode in Santpoort en gruis van een meteoor die op 8 juli 1853 boven het huis van de predikant van St. Michielsgestel explodeerde (Collectie Noordbrabants Museum, inv.nr. 06060, inv.nr. 06088 en vermoedelijk inv.nr. 06087).
Walesons zo diverse, maar systematisch gerangschikte collectie, door de schenking aan het Provinciaal Genootschap openbaar gemaakt voor anderen, laat zien hoezeer de land- en volkenkunde van de koloniën, persoonlijke en plaatselijke gebeurtenissen en plekken, ook buiten de eigen provincie, met elkaar samenhingen in Walesons idee van wat voor Nederland verzamelings- en daarmee herdenkingswaardig moest zijn.
Hij was daarin niet uniek. Het zelfbeeld van de Nederlandse natiestaat in het midden van de negentiende eeuw omsloot zowel de natie, de afzonderlijke provincies en de Nederlandse koloniën: daaruit afkomstige voorwerpen werden geïncorporeerd als ‘eigen’ en ‘zelf’ in het nationalistische streven naar een Nederlands eenheidsgevoel en identificatie. Walesons verzameling reflecteerde dus niet alleen dat idee, maar droeg het door de schenking aan het genootschap ook uit.
Walesons afzonderlijke objecten reflecteren in hun herkomstgeschiedenis ook de praktijk van het streven naar politieke eenheid: in koloniaal Indonesië op gewelddadige wijze gebieden onder Nederlands bewind brengen en de bewijzen van die strijd mee naar huis voeren.
Tot slot
De aanwezigheid van (de restanten van) deze bijzondere koloniale collectie in het Noordbrabants Museum lijkt voor ons nu opmerkelijk, maar past geheel in het wereldbeeld van die tijd. Ook de praktijk van het verzamelen, namelijk tijdens oorlogsvoering, die blijkt uit het onderzoek naar deze verzameling, is tekenend voor deze tijd. Al deze inzichten onderstrepen het belang van historisch onderzoek naar de herkomstgeschiedenis van voorwerpen, zeker als die, zoals deze collectie, door het voortschrijden van de tijd en de verschuiving van museale doelstellingen, buiten de directe aandacht van de instelling zijn gevallen.
Bronnen
Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant over den jare 1854, ’s-Hertogenbosch, 1855, 51.
Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant over den jare 1840, 2de deel, ’s-Hertogenbosch, 1840, 226-227.
Lijst van objecten (op volgorde van verschijnen in de tekst)
Collectie Noordbrabants Museum, inv.nr. 06010.
Collectie Noordbrabants Museum, inv.nr. 06089.
Collectie Noordbrabants Museum, vermoedelijk inv.nr. 06012.
Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen, inv.nr. RMV-125-1.
Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen, inv.nr. RMV-79-3.
Collectie Noordbrabants Museum, inv.nr. 06060.
Collectie Noordbrabants Museum, inv.nr. 06088.
Collectie Noordbrabants Museum, vermoedelijk inv.nr. 06087.