Margaretha van Parma werd in 1522 in Oudenaarde geboren als de buitenechtelijke dochter van Karel V. Bij zijn vertrek uit de Nederlanden in 1559 benoemde Filips II haar als landvoogdes over de Nederlanden. Zij werd daarbij gesteund door Antoine Perrenot de Granvelle die in 1561 kardinaal-aartsbisschop van Mechelen werd. Granvelle werkte al als adviseur van de koning onder de regering van Karel V.
Zowel Margaretha van Parma als Granvelle waren betrokken bij het lot van de Nederlanden en hebben geprobeerd om het harde beleid van Filips II een wat mildere wending te geven. Vooral Granvelle raakte daadoor in problemen. Enerzijds had hij de vaak harde maatregelen van Filips uit te voeren, anderzijds wilde hij de lijnen naar de plaatselijke adel open houden. Vanwege die tweeslachtige houding werd hij in 1564 door Filips overgeplaatst en moest Margaretha alleen het hoofd bieden aan de edelen die hun rechten opeisten.
In 1566 boden de edelen haar het eerste van drie smeekschriften aan waarin gevraagd werd om afschaffing van de inquisitie. Haar naaste adviseurs raadden haar aan daarop niet in te gaan, waarbij de edelen voor 'gueux', bedelaars, werden uitgemaakt. Dat is de oorsprong van de term 'geuzen'. Margaretha echter schortte de inquisitie tijdelijk op zodat de edelen een verzoek aan Filips konden voorbereidingen. Zover is het nooit gekomen omdat de godsdienstige spanningen in dat zelfde jaar leidden tot de beeldenstorm.
In 1567 stuurde Filips de hertog van Alva naar de Nederlanden om de orde te herstellen. Die ingreep leidde tot een verdere escalatie van geweld. Margaretha legde uit protest haar ambt neer en vertrok naar Italië. Toen haar zoon Alexander Farnese in 1578 als landvoogd werd aangesteld, keerde zij terug naar de Nederlanden in de hoop samen met hem het bestuur te kunnen voeren. Hij stuurde haar echter terug naar Italië waar ze in 1586 is gestorven.
Bronnen
Amersfoort, H., Groen, P., en Van Nimwegen, O. (red.), De Tachtigjarige Oorlog: van opstand naar geregelde oorlog, 1568-1648, Amsterdam, 2013.