R.K. Handelshoogeschool
Jos Cobbenhagen ontving zijn gymnasiale opleiding aan het seminarie van Rolduc en werd op 24 maart 1917 tot priester gewijd. In 1916 was hij reeds als godsdienstleraar te Rolduc benoemd en in 1917 werd hij naar de Nederlandsche Handelshoogeschool te Rotterdam gezonden om aldaar economische wetenschappen te studeren. Na in 1921 het doctoraal diploma te hebben behaald werd hij leraar handelswetenschappen en economie aan de Hoogere Handelsschool te Rolduc. In 1927 promoveerde hij te Rotterdam tot doctor in de handelswetenschap op een proefschrift De verantwoordelijkheid in de onderneming. Zijn promotor was prof. mr. F. de Vries, die later in Tilburg ere-doctor werd met Cobbenhagen als promotor.
In 1927 werd Cobbenhagen benoemd tot gewoon hoogleraar in de algemene leer en geschiedenis van de economie aan de toen juist opgerichte R.K. Handelshoogeschool te Tilburg, de huidige Katholieke Universiteit Brabant. Tevoren had hij voor het onderwijs aldaar een handleiding geschreven, die als blauwdruk werd gebruikt.
Tilburgs gedachtengoed
Anders dan bij de bestaande academische opleidingen in de economie meende hij dat in het Tilburgse programma de economie moest worden aangevuld met een ruime oriëntering op terreinen als wijsbegeerte en sociologie, waarbij de toenmalige katholieke opvattingen terzake, vooral gevoed door het neo-thomisme, als belangrijkste basis fungeerden.
Deze visie, die de toonaangevende werd bij de studie-opzet van Tilburg, leidde er tevens toe, dat in 1941 aan de Tilburgse hogeschool - die intussen Katholieke Economische Hogeschool was gaan heten - een afzonderlijke economisch-sociologische studierichting tot stand kwam. Deze werd na de oorlog weer aangevuld met een afzonderlijke sociale afdeling. Tijdens de gehele periode van zijn hoogleraarschap drukte Cobbenhagen aldus in sterke mate zijn stempel op het onderwijsprogramma.
Ditzelfde geldt voor de gemeenschap van docenten, studenten en later afgestudeerden, die vooral door zijn toedoen tot stand kwam. De afgestudeerden werden samengebracht in de Tilburgse Academische Economische Kring (TAEK), alweer voor een groot deel het werk van Cobbenhagen. Voorts accentueerde hij de noodzaak van verantwoordelijkheidsbesef en stijlbesef voor de leden van het studentencorps, waar hij zich ook al intensief mee bezig hield. Sommige voordrachten zijn voor huidige generaties wat moeilijk invoelbaar, maar nog lange tijd na zijn dood bleven afgestudeerden zich door Cobbenhagens enthousiasme gestimuleerd en lid van de Tilburgse hogeschoolgemeenschap voelen. Zijn rede aan het einde van de eerste hogeschooldag in 1934 besloot Cobbenhagen met: "Wij dragen, o Tilburg, U mee in ons hart."
Aan zijn instelling was hij drie maal rector-magnificus (de benoeming gold in die tijd voor de periode van een jaar). Hij stichtte met enkele collega's in 1935 het Maandschrift Economie met de bedoeling het Tilburgse gedachtengoed op economisch en sociaal terrein meer bekendheid te geven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is Cobbenhagen van juli 1942 tot april 1943 als gijzelaar in Haaren vastgehouden. Hij heeft een duidelijk afwijzende houding tegenover de Duitse bezetter aangenomen.
Buiten de hogeschool vervulde hij diverse maatschappelijke functies. Zo werd hij lid van de Onderwijsraad (1939), voorzitter van de Commissie Bezitsspreiding (1947) en fungeerde hij in de na-oorlogse jaren als voorzitter van de Stichting Wijkwerk te Tilburg, die zich hulp aan sociaal-zwakke gezinnen ten doel stelde. Kerk en Staat verleenden hem hoge onderscheidingen.
Economische orde
Cobbenhagen heeft veel over het economisch academisch onderwijs, over de katholieken en de wetenschapsbeoefening en over diverse aspecten van de hogeschoolgemeenschap geschreven. Hij was van oordeel dat voor de katholiek als wetenschapsbeoefenaar de kennis die hij door Gods openbaring bezat over "het land over de grenzen der natuurlijke rede heen" even relevant was, zo niet meer, als "welk natuurlijk weten ook, dat immers, als regel, in zijn diepste lagen alleen per hypothese wordt gekend."
Een voorbeeld van het gebruik van de wijsbegeerte in de economie is Cobbenhagens uiteenzetting van de noodzaak van ordening, dus van bewuste leiding van het economisch leven, een materie die in de jaren dertig en in de jaren na de Tweede Wereldoorlog veel aandacht trok. Cobbenhagen meende, dat in onze ingewikkelde samenleving een zekere leiding van het economisch leven noodzakelijk was, maar welke mate van gebondenheid dat meebracht, was een kwestie die vooral van de tijdsomstandigheden afhing. De economische orde, die hij in de werkelijkheid zag en die hij voorstond, was een zelfstandige tussenvorm tussen vrije concurrentie en monopolie, dus beheerste of gebonden concurrentie.
Wijsgerig bepaald was voor hem ook de verhouding tussen het economische doel en andere doeleinden van het menselijk bestaan. De mensen streven, aldus zijn gedachtengang, verschillende doeleinden na, waarvan het economische doel er slechts één is. Alle doeleinden tezamen gebracht in een juiste synthese, vormen het algemene welzijn. Dat economisch doel moet worden nagestreefd, dat het beste ingepast kan worden in de synthese der culturele doeleinden. Door Cobbenhagen werd ook beklemtoond, dat economische wetten veel relatiever zijn dan de absoluut geldende natuurwetten.
Ondernemen
Een ander aspect van Cobbenhagens wetenschappelijk werk betreft de ontwikkeling van de moderne onderneming en de daarmee gepaard gaande verandering in de positie van de ondernemer. Hij wees er reeds in zijn proefschrift - en daardoor eerder dan vele anderen - op, dat die moderne onderneming een zelfstandig karakter heeft aangenomen en dat de subjectieve doelstellingen van leiders, kapitaalverschaffers en werknemers ondergeschikt zijn aan het doel van de onderneming als zelfstandig geheel.
Cobbenhagen heeft weinig gepubliceerd op het terrein van de praktische economische politiek. Zijn gedachten over de economische orde hebben echter mede de totstandkoming in de na-oorlogse jaren van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie bewerkstelligd, een maatschappelijke ordening volgens het corporatistische ideaal dat teruggaat op pauselijke encyclieken: per sector dienen bedrijfsraden te worden geformeerd, die toezien op de organisatie van en de bedrijvigheid in de sectoren; in de bedrijven zelf dienen vormen van medezeggenschap te worden ontwikkeld; werknemers en werkgevers dienen in een harmonisch geheel verenigd de problemen aan te pakken.
Parallel aan zijn opvatting, dat de economie mede wijsgerig georiënteerd moest zijn, liep zijn mening, dat de in de na-oorlogse jaren sterker naar voren komende kwantitatieve en modelmatige methoden weliswaar noodzakelijke instrumenten waren voor de economist, maar niet de kern van zijn wetenschap uitmaakten. De economie moest een "middenwetenschap" tussen natuur- en geesteswetenschappen zijn, waarbij overigens ethica en economie gescheiden zouden moeten blijven.
Bronnen
Cobbenhagen, M., De Tilburgse Hogeschoolgemeenschap, Tilburg, 1945.
Kaag, H., Van Berkum, P. en Schouten, D. (red.), De economist Cobbenhagen. Economische geschriften van Prof. Dr. M.J.H. Cobbenhagen, Amsterdam/Brussel, 1957 (met bibliografie).
Kolnaar, A. en Meulendijks, P., Zijn Cobbenhagen's ideeën opnieuw aktueel? Research Memorandum Katholieke Universiteit Brabant, economische faculteit, FEW 701 (met bibliografie).
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 4, Amsterdam/Meppel, 1996.