Op de opgravingsplek bij Geldrop hadden aan het eind van de laatste ijstijd, zo’n dertienduizend jaar geleden, rendierjagers gebivakkeerd. Maar ja, Mierlo ligt daar vlak bij, en een woordspeling op een van de beroemdste kunstwerken ter wereld is dan wel heel aanlokkelijk. De vondst bestond uit een gestalte die in een platte steen gekrast was. Deze was na alle jaren zo vaag, dat de afbeelding pas bij het analyseren van de vondsten aan de universiteit van Groningen ontdekt werd.
De steen zelf was een zogenaamde retouchoir van zandsteen, die werd gebruikt om schilfers van vuursteen af te slaan. Van het vuursteen werden vervolgens allerlei werktuigen gemaakt. Het retouchoir is nog een tijd gebruikt nadat de tekening erop aangebracht was. Het danseresje is inmiddels namelijk ‘onthoofd’ door de slagsporen.
Degene die het figuurtje gemaakt heeft was onderdeel van wat de Ahrensburgcultuur (ca. 11.500 v. Chr. - 9.500 v. Chr.) genoemd wordt. De vondsten in het rendierjagerskamp in Mierlo komen namelijk overeen met vondsten die in Ahrensburg bij Hamburg gedaan zijn. Het rendierjagerkamp werd waarschijnlijk aan het eind van de zomer verlaten: hoewel de ijstijd ten einde liep, waren deze streken in de winter nog te koud en onherbergzaam. De steen bleef achter.
De ontdekking van de tekening op de steen veroorzaakte een enorme ophef: de oudste uiting van kunst die ooit in Nederland was gevonden! Meteen ook waren er twijfels aan de authenticiteit van de steen: het danseresje was uitgesproken spichtig en had niet de voluptueuze, rondborstige vormen die andere vrouwenfiguren uit de oude steentijd lieten zien. En hoe zou je zulke fijne lijnen kunnen krassen als je niet de beschikking had over ijzeren gereedschap?
Deze laatste vraag hebben onderzoekers nog niet kunnen beantwoorden. Een klein experiment heeft uitgewezen dat de lijnen zoals ze op het retouchoir staan sterk afwijken van de lijnen die je krijgt als je met een vuursteen op een andere steen krassen. Tegelijkertijd hebben allerlei onderzoeken niet aan kunnen tonen dat de steen een vervalsing is.
Dertienduizend jaar geleden, daar kunnen wij ons nauwelijks een voorstelling bij maken. Na het aflopen van de laatste ijstijd hebben de bewoners van deze streken nog meer dan zevenduizend jaar lang een bestaan gevonden door te jagen en te vissen, door in de natuur vruchten te zoeken en eetbare planten.
Op enig moment deed ook hier heel geleidelijk de landbouw zijn intrede, wanneer precies is onduidelijk, maar in elk geval vele eeuwen later dan bijvoorbeeld in Zuid-Limburg, waar de landbouw rond 5000 voor Chr. werd geïntroduceerd. Toch duurde het zelfs toen nog zeker duizend jaar voordat die boeren daarbij de beschikking hadden over meer dan het stenen en benen gereedschap dat zij zelf vervaardigden. Vervolgens hebben zij nog eens tweeduizend jaar lang hun land bewerkt en hun werk gedaan met ook metalen gereedschap voordat de Romeinen hier hun macht vestigden.
Het is goed om die getallen zo nu en dan eens echt te laten bezinken. Vooral het besef dat er sinds de komst van de Romeinen en het begin van onze jaartelling – iets wat zo eindeloos ver terug lijkt − nog niet meer dan tweeduizend jaar verstreken zijn, geeft wel reliëf aan die prehistorische tijden. Deze steen is vijf keer zo ver van de Romeinen verwijderd in tijd, dan dat de Romeinen dat van ons zijn.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, 's-Hertogenbosch, 2014, 11.