De Slag bij Strijbeek

Rode Lansiers

Rode Lansiers op weg, geschilderd door Jan Hoynck van Papendrecht. (Bron: Collectie Nationaal Militair Museum).

In de strenge oorlogswinter van 1813-1814 vonden er in Brabant grote gevechten plaats om steden als Breda, ‘s-Hertogenbosch en Bergen op Zoom. Er heeft ook een heel kleine veldslag op Brabants grondgebied plaatsgevonden, waaraan tegenwoordig een grote zwerfkei met een gedicht herinnert.

De steen ligt op een hogere plek in het drassige landschap van Strijbeek. Hij draagt het volgende gedicht:

“over zijn grenzen
reikt macht naar al meer
voert vechters van ver
naar vreemd land
belangen langs lansen betwist
kleuren een beek en zijn beemden
in strijd”

Het gedicht verwijst naar het gevecht tussen tweehonderd leden van de Franse ‘Lanciers Rouges’ of Rode Lanciers en vierhonderd Pruisische manschappen, dat plaatsvond in de beemden van de bevroren Strijbeeksche Beek. Na keizer Napoleons mislukte veldtocht naar Rusland en de verloren Volkerenslag bij Leipzig trok een geallieerd legerkorps van Russische Kozakken en Pruisen onder leiding van de Pruisische generaal Friedrich Wilhelm von Bulow Brabant binnen, om van daaruit België te bevrijden van de Franse overheersing. Enkele van de Pruisen uit dit legeronderdeel zouden Brabant echter nooit meer verlaten.

De Fransen die in Breda gelegerd waren, werden verrast door de snelle opkomst van hun aanvallers, en verlieten de stad al uit eigen beweging voordat ze überhaupt waren aangevallen. Napoleon was het niet met deze overhaaste beslissing eens, en stuurde ruim zesduizend manschappen uit zijn keizerlijke garde om Breda te heroveren. Zij belegerden de stad drie dagen, maar deze hield stand.

Daarna trokken de Fransen zich terug tot vlak over de huidige Nederlands-Belgische grens, waarna ze hun hoofdkwartier in het Belgische Hoogstraten vestigden. In de dagen die volgden, vonden er in het gebied tussen Breda en Antwerpen dagelijks schermutselingen plaats tussen de geallieerden en de Fransen, waarbij in totaal bijna tweeduizend doden en gewonden vielen.

De Slag bij Strijbeek was één van deze kleine slagen. Op 2 januari 1814 stuurde generaal Roguet, de aanvoerder van de Franse troepen, een deel van zijn Franse cavalerie af op de vijandelijke voorposten in Klein-Zundert, Meer, Meerle en Baarle. Ze troffen alleen nog tegenstanders in Meerle, die zich na een kort vuurgevecht terugtrokken in de richting van Breda.

In de buurt van Strijbeek volgde een cavaleriecharge, waarna de vierhonderd Pruisische ruiters en Kozakken van het IIIe Preusische Armee-korps slaags raakten met tweehonderd leden van de Franse ‘Lanciers Rouges’ van de keizerlijke garde. Het gevecht vond plaats aan de Nederlandse zijde van de bevroren rivier. Verschillende soldaten en hun paarden verdronken toen ze door het ijs zakten. Uiteindelijk sneuvelden er dertien Pruisische militairen, tegenover drie gewonden en twee dode paarden aan Franse zijde.

Negen dagen later, op 11 januari 1814, kwam het tot een grote confrontatie in de Slag om Hoogstraten. Ongeveer vijftienhonderd soldaten sneuvelden, raakten gewond, of werden krijgsgevangen gemaakt. Het front verplaatste zich nu langzaam richting de belangrijke haven- en vestingstad Antwerpen, dat nog net genoeg tijd had gekregen om zich voor te bereiden op een belegering, en zich pas ná het aftreden van Napoleon, in mei 1814, overgaf.

Bijna twee eeuwen later, begin 2004, werd op initiatief van de dichteres Pien Storm van Leeuwen aan de rand van het voormalig slagveld bij Strijbeek een granieten zwerfkei geplaatst met het door haar geschreven gedicht. Op 2 januari 2014, precies tweehonderd jaar na de slag, werd het gevecht door historische reenactors nagespeeld.

 

Bronnen

Huijbrechts, J., “De vergeten oorlogswinter van 1813-1814”, in: InBrabant (jrg. 5, nr. 1, 2014), 46-51.

Tuitjer, K., “De Slag bij Strijbeek. Dichteres Pien Storm van Leeuwen draagt Poosplaats op aan een vergeten geschiedenis”, in: Brabant Cultureel (jrg. 53, nr. 2, 2004), 12-13.

[Von Hasenkamp, H.], General Graf Bülow von Dennewitz in den Feldzügen von 1813 und 1814, Leipzig, 1843.