De naam is afgeleid van een karakteristieke duiventoren die hier in 1661 werd gebouwd en die nog altijd deel uitmaakt van het complex, maar de hoeve is veel ouder. Al in de veertiende eeuw wordt hij in de bronnen vermeld als eigendom van de Bosschenaar Jan van Derentheren en zijn kinderen. In 1450 kwam hij in handen van de Bossche kanunnik Ludolf van de Water, die hem op 30 november 1471, samen met hoeven in Olland, Gemonde, Son en Den Dungen schonk aan de kartuizers van Sint-Sophia die in Vught een nieuw klooster hadden betrokken.
Gedurende bijna twee eeuwen, tot aan de verkoop in 1659, werd de hoeve door de kartuizers verpacht. Het leverde het klooster behalve inkomsten uit geld ook producten in natura op waarmee hun gemeenschap onderhouden kon worden zoals graan, rogge, gerst, boekweit en haver, maar ook raapzaad voor olie, eieren, spek en boter. Jaarlijks kregen ze ook driehonderd takkenbossen waarmee ze hun broodovens gestookt zullen hebben.
Veel van de opbrengsten uit pachten en tienden van deze en andere boerderijen zullen zijn opgeslagen in de zogeheten Vlaamse schuur of kloosterschuur bij het complex, met grote dubbele deuren waar de karren met de oogst naar binnen konden rijden. Onlangs is duidelijk geworden dat die schuur in of kort na 1525 gebouwd is. Verrassend, want tot voor kort werd verondersteld dat dergelijke bouwsels uit de zeventiende of achttiende eeuw dateerden. De Vlaamse schuur bij Kasteren is daarmee de oudste van Nederland.
De boerderij zelf werd omstreeks 1556 verbouwd. Enige tijd tevoren, in 1523, hadden de kartuizers al een Heerenkamer tegen de hoeve laten bouwen, waarschijnlijk bedoeld om daar de zakelijke aangelegenheden van hun Meierijse bezittingen af te handelen. Bovendien verleende een dergelijke onderkelderde stenen kamer met een trapgevel en fraai metselwerk nog extra allure en status aan het complex en daarmee aan de eigenaar.
Dat gold niet minder voor de drie verdiepingen hoge duiventoren die Pieter Lus liet bouwen, nadat hij de hoeve in de zeventiende eeuw van de kartuizers had gekocht. Die toren had echter ook economisch nut: hij leverde mest op van hoge kwaliteit, in dit geval maar liefst zes karrenvrachten per jaar. Daarnaast was jonge duif een gerecht dat in een goede keuken niet versmaad werd.
Sinds 2000 is Het Groot Duijfhuis eigendom van de Stichting Brabants Landschap, onderdeel van haar bezittingen in het Dommeldal.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 82.