Op 2 september 1796 nam de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek met unanieme stemmen het besluit om aan de Joden volledige burgerrechten te verlenen. Maar zolang het decreet over "den Gelykstaat der Joden" in Brabant nog niet formeel was afgekondigd door het gewestelijk bestuur, de Representanten van het Volk van Bataafsch Brabant’ konden Joden daar toch geen gebruik van maken.
Pas toen de Bossche Joden Hartog Simon en Abraham Baruch Koningsbergen, aan wie het poorterschap van de stad om die reden meermaals geweigerd was, dreigden de zaak voor te leggen aan de Nationale Vergadering in Den Haag, ging het gewestelijk bestuur overstag.
Op 22 juni 1797, niet minder dan tien maanden na het Haagse besluit, werd de wettelijke gelijkstelling van de Joden ook in Brabant afgekondigd en in gedrukte vorm aan alle gemeenten bekendgemaakt.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Van Uytven, R. (red.), Geschiedenis van Brabant, van het hertogdom tot heden, Zwolle, 2004.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 169.